ECLI:NL:RBDHA:2025:814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
NL24.52011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

Op 13 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door de gemachtigden mr. W.M. Blaauw en mr. R.L.F. Zandbelt. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de minister, dat op 10 december 2024 is genomen, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 7 januari 2025 hebben zowel de gemachtigde van de eiser als de minister zich gepresenteerd, maar eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te worden gehoord.

De rechtbank heeft de gronden van de minister voor de maatregel van bewaring beoordeeld. De minister stelde dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft verschillende zware en lichte gronden aangevoerd, waaronder dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Tijdens de zitting heeft de minister de zware grond dat eiser zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn identiteitsdocumenten laten vallen.

Eiser heeft betoogd dat de zware gronden niet aan de maatregel ten grondslag gelegd konden worden, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht de zware gronden 3b en 3c heeft ingeroepen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond is en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier, en is openbaar gemaakt op 24 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.52011

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser en de minister zijn verschenen. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te worden gehoord door een afstandsverklaring te ondertekenen.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De minister heeft de zware grond 3f op zitting laten vallen. Deze ligt dus niet langer ten grondslag aan de maatregel van bewaring.
1.2.
Eiser betoogt dat de minister de zware gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3f en 3i niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Over de zware grond 3b voert eiser aan dat hij door zijn overdracht van de Zwitserse autoriteiten op 6 december 2024, onmiddellijk onder controle van de Nederlandse autoriteiten is komen te staan. Daarmee heeft eiser zich niet onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Over de zware grond 3c voert eiser aan dat hij wel degelijk heeft voldaan aan zijn terugkeerverplichting, omdat hij Nederland heeft verlaten en naar Zwitserland is vertrokken.
1.2.1.
Dit betoog slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank werpt de minister de zware grond 3b terecht tegen aan eiser, omdat deze feitelijk juist is. De minister wijst er namelijk terecht op dat eiser op 6 juni 2021 is geregistreerd als vetrokken met onbekende bestemming (MOB). Hieruit blijkt dat eiser zich dus enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Dat eiser door zijn overdracht op 6 december 2024 onmiddellijk onder controle van de Nederlandse autoriteiten is gekomen, doet daar niets aan af. Daarnaast mag ook het betoog tegen de zware grond 3c niet baten. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat in het terugkeerbesluit van 28 mei 2021 staat aangegeven dat eiser dient terug te keren naar Marokko. Door naar Zwitserland te vertrekken heeft eiser dus niet aan zijn vertrekplicht voldaan. Hiermee is de zware grond 3c feitelijk juist en heeft de minister deze grond dus aan eiser mogen tegenwerpen.
1.3.
De zware gronden 3b en 3c zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser heeft aangevoerd over de overige zware gronden zal de rechtbank daarom niet verder bespreken. De rechtbank stelt verder, ten overvloede, vast dat eiser de lichte gronden 4a, 4c en 4d niet heeft betwist en die gronden op zichzelf ook voldoende zijn om de maatregel te kunnen dragen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
2. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.