ECLI:NL:RBDHA:2025:5236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
AWB 24-15186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een zwaar inreisverbod voor een Venezolaanse vreemdeling na strafrechtelijke veroordeling

Op 28 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in de zaak van een Venezolaanse eiser die in beroep ging tegen de oplegging van een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar. Eiser, die in 1992 naar Nederland kwam en eerder verblijfsvergunningen had, was in 2021 veroordeeld tot 40 maanden gevangenisstraf wegens seksueel misbruik van zijn stiefdochter. De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister van Asiel en Migratie aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de minister terecht het inreisverbod had opgelegd, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had en een gevaar voor de openbare orde vormde. De rechtbank overwoog dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom de gedragingen van eiser een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving vormden. Eiser had geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en ontkende schuldig te zijn aan het strafbare feit. De rechtbank volgde de minister in haar oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet voldoende waren om het inreisverbod te weerleggen.

Daarnaast werd in de uitspraak ingegaan op artikel 8 van het EVRM, waarbij de rechtbank oordeelde dat de minister terecht had overwogen dat de banden van eiser met Nederland onvoldoende significant waren om verblijfsaanspraken aan te ontlenen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiser geen proceskostenvergoeding zou ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/15186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2025 in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala)
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] de minister
(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar.
2. De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

3. Eiser heeft de Venezolaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Hij is naar eigen zeggen in 1992 voor het eerst naar Nederland gekomen. Met ingang van 15 december 2005 is hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote’. Deze vergunning is bij besluit van 19 april 2012 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 19 september 2008. Op 5 december 2013 is eiser wederom een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 8 van het EVRM [2] voor verblijf bij zijn toenmalige partner en haar dochter. Deze verblijfsvergunning is op 23 oktober 2017 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 18 december 2015 en er is hem een terugkeerbesluit opgelegd.
4. Bij strafvonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, van 12 november 2021 is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van zijn stiefdochter, gepleegd in de periode van 1 januari 2010 tot en met 7 april 2013.
5. Op 3 april 2024 heeft de Vreemdelingenpolitie Amsterdam het voorstel gedaan om aan eiser een zwaar inreisverbod en een besluit tot signalering op te leggen. Eiser is op die datum ook een inreisverbod voor twee jaar opgelegd omdat hij geen gehoor heeft gegeven aan het terugkeerbesluit van 23 oktober 2017. Tevens is het reeds opgelegde terugkeerbesluit aangevuld.
6. Bij uitspraak van 15 juli 2024 [3] heeft de rechtbank, zittingsplaats Groningen, het beroep tegen het inreisverbod ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard om van het beroep tegen het aanvullende terugkeerbesluit kennis te nemen.
7. Bij het bestreden besluit heeft de minister het op 3 april 2024 aan eiser opgelegde inreisverbod opgeheven en in plaats daarvan eiser een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar opgelegd. Het bij besluit van 23 oktober 2017 opgelegde terugkeerbesluit met onmiddellijke vertrekplicht is nog steeds geldig. Het bestreden besluit is ook een besluit tot signalering in het SIS-systeem. De signalering geldt voor tien jaar.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt het opleggen van het zware inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging
10. Eiser heeft aangevoerd dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zijn gedragingen een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Hij ontkent schuldig te zijn aan hetgeen waarvoor hij is veroordeeld en hij heeft erop gewezen dat hij voorafgaand aan zijn veroordeling niet in voorarrest heeft gezeten en dat hij zich in die periode nergens schuldig aan heeft gemaakt.
11. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan aan de vreemdeling een inreisverbod worden opgelegd wanneer deze geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en een gevaar vormt voor de openbare orde. Uit artikel 6.5, vijfde lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) volgt dat dit inreisverbod kan worden opgelegd voor de duur van tien jaar wanneer de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of veiligheid.
11.1.
Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 november 2015 [4] , van 2 juni 2016 [5] en van 4 juli 2017 [6] in samenhang met het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O. [7] , volgt dat voor de uitvaardiging van een inreisverbod voor de duur van meer dan vijf jaar minstens is vereist dat het persoonlijk gedrag van de betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. De minister dient bij de beoordeling of daarvan sprake is alle feitelijke en juridische gegevens te betrekken die zien op de situatie van een vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. De minister moet het resultaat van dit onderzoek laten blijken uit de motivering van het besluit. Indien een vreemdeling voorafgaand aan het opleggen van een inreisverbod omstandigheden aanvoert op grond waarvan volgens hem geen sprake is van een gevaar voor de openbare orde, moet de minister aanvullend motiveren waarom die omstandigheden niet tot een andere oordeel leiden.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de persoonlijke gedragingen van eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. De minister heeft in haar oordeel de aard en ernst van het strafbare feit betrokken en de gevolgen van dit strafbare feit voor de samenleving. Eiser is veroordeeld voor een ernstig zedendelict waarvoor hem een lange gevangenisstraf van 40 maanden is opgelegd. Daarnaast heeft de minister de door eiser bij het horen gestelde individuele omstandigheden meegewogen. Eiser heeft in de strafzaak geen verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen. Hij blijft het misdrijf ontkennen. De minister ziet ook geen aanwijzingen dat eiser zijn leven aan het beteren is, waardoor zij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van eiser ten tijde van het opleggen van het inreisverbod nog een voldoende actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde uitging. Deze beroepsgrond kan niet slagen.
Artikel 8 EVRM
12. Eiser heeft in de gronden van beroep aangevoerd dat de minister onvoldoende heeft getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Met name is door de minister eisers huidige relatie met zijn nieuwe partner onvoldoende bij de beoordeling betrokken.
12.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in dit verband terecht heeft overwogen dat eisers verblijfsrecht in 2017 is ingetrokken. De minister heeft toen de banden van eiser met Nederland onvoldoende significant geacht om daar verblijfsaanspraken aan te ontlenen. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft in haar uitspraak van 15 juli 2024 de minister in dit standpunt gevolgd. De banden die eiser sinds 2017 heeft opgebouwd zijn opgebouwd terwijl eisers geen verblijfsrecht had wat maakt dat aan deze banden weinig gewicht toekomt. Dit geldt eveneens voor eisers huidige, niet onderbouwde, relatie. Nu eiser deze relatie is aangegaan terwijl hij geen verblijfsrecht had, mag de minister in het belang van de openbare orde van eiser verlangen dat hij het gezinsleven op andere wijze vormgeeft. Tevens heeft de minister mogen laten meewegen dat eiser nog banden heeft met Venezuela waar hij familie heeft wonen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat het voor eisers huidige partner onmogelijk is om hem naar Venezuela te volgen. Deze beroepsgrond kan niet slagen.
13. De minister heeft op goede gronden besloten tot het opleggen van een zwaar inreisverbod.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de rechtend van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7.ECLI:EU:C:2015:377.