ECLI:NL:RBDHA:2024:10930
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een aanvullend terugkeerbesluit en inreisverbod voor een Venezolaanse vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 15 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Venezolaanse eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.P. Dayala, heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van de minister, namelijk een aanvullend terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het eerdere terugkeerbesluit van 23 oktober 2017 geen expliciete opdracht bevatte voor de eiser om naar Venezuela terug te keren, maar dat dit land wel impliciet werd genoemd. De rechtbank oordeelt dat het aanvullend terugkeerbesluit geen nieuwe rechtsgevolgen met zich meebrengt, aangezien er geen onduidelijkheid bestond over het land van terugkeer. Hierdoor verklaart de rechtbank zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit.
Wat betreft het inreisverbod, heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeert dat de eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten en verklaart het beroep tegen het inreisverbod ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.