ECLI:NL:RBDHA:2025:5234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
AWB 25-11150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verblijfsvergunning en zwaar inreisverbod voor een Somalische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een Somalische vreemdeling, eiser, die in Nederland woont. Eiser had een aanvraag ingediend op grond van overige humanitaire gronden, maar zijn aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die ook een zwaar inreisverbod van tien jaar oplegde. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser zich in Somalië zou kunnen handhaven, gezien zijn lange verblijf in Nederland en de omstandigheden in Somalië. De rechtbank heeft de minister opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, maar in het bestreden besluit van 5 juli 2024 bleef de minister bij zijn standpunt dat eiser zich in Somalië zou kunnen redden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister wederom niet voldoende had gemotiveerd dat eiser in staat zou zijn om zich in Somalië staande te houden, en heeft het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiser in het kader van artikel 8 van het EVRM in acht moeten worden genomen. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/11150

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2025 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart)
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2020 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘overige humanitaire gronden’ afgewezen. Tevens is een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar aan eiser opgelegd.
Bij besluit van 13 april 2021 heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2021 [2] heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van 13 april 2021 gegrond verklaard, dit besluit op bezwaar vernietigd en de minister opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
Bij besluit van 24 juni 2022 heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2023 [3] heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van 24 juni 2023 wederom gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en de minister opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
Bij besluit van 5 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit opnieuw ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 8 juli 2024 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2024. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden om de gemachtigde van eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen. De gemachtigde van de minister heeft op de stukken kunnen reageren. Partijen hebben toestemming gegeven het onderzoek zonder nadere zitting te sluiten.

Overwegingen

1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] en afkomstig uit Somalië. Hij is op 28 juli 1989 samen met zijn moeder, broer en zussen naar Nederland gekomen. Bij besluit van 25 oktober 1989 is hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op humanitaire gronden. Deze verblijfsvergunning was geldig tot 3 juli 1990 en is vervolgens laatstelijk verlengd tot 24 mei 1997. Bij besluit van 16 september 1998 is eiser ongewenst verklaard omdat hij bij onherroepelijk geworden vonnis van 25 september 1997 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Groningen is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 1 oktober 1999 ongegrond verklaard. Het verzoek van eiser om opheffing van de ongewenstverklaring is bij besluit van 9 mei 2007 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 juni 2010 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft op 1 juni 2011 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard.
1.2.
Op 1 juni 2018 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van overige humanitaire omstandigheden ingediend. Bij die aanvraag is vermeld dat eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier heeft ingediend op grond van artikel van 8 van het EVRM [4] . Daarbij is vermeld dat sprake is van familie- en privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en dat getoetst dient te worden aan het gemeenschapsrecht (het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017) [5] . Eiser heeft de minister verzocht om het aan hem opgelegde inreisverbod (lees: de ongewenstverklaring) op te heffen.
1.3.
Op 26 juli 2018 heeft verweerder van AVIM [6] Noord-Nederland een voorstel ontvangen tot oplegging van een zwaar inreisverbod aan eiser. Eiser is hierover op 17 juli 2018 gehoord.
1.4.
Bij besluit van 29 november 2018 heeft de minister de ongewenstverklaring van eiser opgeheven.
1.5.
Bij brief van 25 januari 2019 is eiser in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen met gegevens en stukken. Bij brief van 8 februari 2019 heeft eiser aangegeven dat hij in het bezit wil worden gesteld van een verblijfsvergunning op grond van overige humanitaire gronden, waarbij ook ambtshalve wordt getoetst aan gezinsleven en privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het onredelijk is dat hij terugkeert naar Somalië. In dat verband wijst eiser erop dat hij 30 jaar onafgebroken in Nederland woont, dat hij 11 jaar oud was toen hij naar Nederland is gekomen en dat hij vrijwel geen herinneringen meer heeft aan Somalië. Zijn banden met Nederland zijn zeer sterk, nu zijn zussen in Nederland wonen en hij een zoon heeft met de Nederlandse nationaliteit met wie hij goed contact heeft. Tot slot vermeldt eiser dat de situatie in Somalië gevaarlijk is en dat uit het ambtsbericht blijkt dat met name verwesterde mensen gevaar lopen slachtoffer te worden van geweld door Al-Shabaab.
1.6.
Bij het primaire besluit heeft de minister de aanvraag afgewezen omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De minister heeft aangenomen dat eiser privéleven heeft in Nederland als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Bij de belangenafweging heeft de minister in eisers voordeel laten meewegen dat hij op minderjarige leeftijd naar Nederland is gekomen en dat hij ongeveer acht jaar verblijf in Nederland heeft gehad op grond van een verblijfsvergunning. De minister heeft bij de belangenafweging als nadeel laten meewegen dat eiser na 24 mei 1997 niet meer in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning, dat uit het uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister van 19 maart 2020 blijkt dat hij op jonge leeftijd in aanraking is gekomen met politie en justitie en dat eiser daarna meerdere strafbare feiten heeft gepleegd waarvoor hij is veroordeeld. Hoewel niet valt uit te sluiten dat het voor eiser aanpassingen zal vergen om in Somalië een nieuw leven op te bouwen, wordt dit door de minister niet onoverkomelijk geacht. Daarbij heeft de minister van belang geacht dat eiser is geboren in Somalië en aldaar tot zijn elfde jaar heeft gewoond, op grond waarvan kan worden aangenomen dat hij nog wel enige binding en bekendheid heeft met de taal en cultuur. Verder heeft de minister daarbij van belang geacht dat eiser meerderjarig is en dat hij in staat wordt geacht om zich in Somalië te kunnen handhaven. De minister heeft niet aannemelijk gevonden dat eiser bij terugkeer naar Somalië in een gevaarlijke situatie zal terechtkomen omdat hij verwesterd is. Volgens de minister is de uitzetting van eiser niet in strijd met het familie- en gezinsleven en het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Volgens de minister komt eiser daarom niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM of op grond van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, van het Vb [7] . Verder heeft de minister aan eiser een zwaar inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaren omdat zijn persoonlijk gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
2. Met het besluit op bezwaar van 13 april 2021 heeft de minister, onder handhaving van het primaire besluit, het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
3. Bij de eerder genoemde uitspraak van 8 september 2021 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van 13 april 2021 gegrond verklaard en de minister opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
4. Op 9 juni 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
5. Bij uitspraak van 9 maart 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van 24 juni 2022 gegrond verklaard. De rechtbank heeft – samengevat – geoordeeld dat de minister zich wederom op onvoldoende gronden op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging bij het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van privéleven in het nadeel van eiser uitvalt.
6. Bij het bestreden besluit van 5 juli 2024 heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit opnieuw ongegrond verklaard.
6.1.
In het bestreden besluit wordt door de minister met betrekking tot de in het kader van artikel 8 van het EVRM te verrichten belangenafweging ten aanzien van eisers banden met Somalië aangegeven dat eiser weliswaar een groot deel van zijn minderjarige leven in Nederland heeft verbleven maar dat er niet aan voorbij kan worden gegaan dat eiser ook een deel van zijn vormende jaren in Somalië heeft doorgebracht. De minister constateert dat eiser mogelijk niet veel banden meer heeft met Somalië maar dat betekent niet dat de belangenafweging reeds daarom in het voordeel van eiser dient uit te vallen. Eiser heeft namelijk niet concreet aangevoerd waarom hij zich in Somalië niet staande zal kunnen houden. Hoewel valt in te zien dat het opbouwen van een bestaan aldaar voor eiser niet eenvoudig zal zijn, kan uit eisers verklaringen niet worden opgemaakt dat dit voor hem onmogelijk is. Eiser heeft juist tijdens de hoorzitting verklaard dat hij zich “misschien wel zou redden in Somalië. De gemachtigde van eiser heeft dit ontkend maar hiervoor geen onderbouwing gegeven. Daarnaast acht de minister het onvoldoende om te stellen dat hervestiging in Somalië onmogelijk is omdat eiser de Somalische taal slechts op het niveau van een 11-jarige beheerst. De minister neemt aan dat eiser, gezien zijn kennis van het Somalisch, de Somalische gebruiken en cultuur, niet volledig onbekwaam is om zich in het land van herkomst staande te houden. Veel volwassenen die in een nieuwe omgeving terechtkomen, verbeteren hun taalvaardigheden snel door dagelijkse interactie en praktische ervaring. Bovendien zijn er vaak gemeenschappen, ondersteuningsnetwerken en middelen beschikbaar die een persoon kunnen helpen bij de taalontwikkeling en integratie.
7. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de minister in het bestreden besluit blijk geeft van een verkeerde lezing van de uitspraken van de rechtbank. De minister werpt eiser immers tegen dat hij onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt om welke reden hij zich niet zou kunnen redden in Somalië. De rechtbank heeft echter duidelijk aangegeven dat het aan de minister is om te motiveren of eiser zich in Somalië zal kunnen handhaven. Ten onrechte verzuimt de minister dit tot op heden. Bovendien heeft eiser wel degelijk gemotiveerd om welke redenen dit hem niet zal lukken. Voorts verwijst de minister naar gemeenschappen, ondersteuningsnetwerken en middelen die beschikbaar zouden zijn om eiser te helpen de taal te leren en te integreren in de Somalische maatschappij. Eiser is hier onbekend mee en de minister heeft deze mogelijkheden op geen enkele wijze onderbouwd.

Oordeel van de rechtbank

Artikel 8 van het EVRM
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in Nederland privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM heeft. Ook niet in geschil is dat er door het afwijzen van eisers aanvraag en het aan hem opleggen van een inreisverbod sprake is van inmenging in dit privéleven. Wat partijen verdeeld houdt is of deze inmenging op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM is toegestaan.
8.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM [8] en de ABRvS [9] dient de minister bij de beoordeling of een dergelijke inmenging is toegestaan een belangenafweging te maken, waarbij een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen enerzijds het belang van de vreemdeling en zijn familie en anderzijds het Nederlands belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. Bij deze belangenafweging moeten alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De rechtbank moet beoordelen of de minister alle relevante feiten en omstandigheden daadwerkelijk in de belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen de afgewogen belangen. Deze maatstaf impliceert een enigszins terughoudende toetsing.
8.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in de uitspraak van 9 maart 2023 door de rechtbank onder meer het volgende is overwogen:
“7.5. Verweerder heeft eiser naar aanleiding van de uitspraak van 8 september 2021 gehoord en heeft hem tijdens deze hoorzitting vragen gesteld over zijn banden met Somalië. Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit aannemelijk geacht dat na dertig jaar verandering in de Somalische maatschappij eiser niet meer bekend is met de Somalische maatschappij. Dit betekent volgens verweerder dat eiser niet of nauwelijks banden heeft met de Somalische maatschappij. Dat eiser niet of nauwelijks banden heeft met de Somalische maatschappij is volgens verweerder geen reden om aan te nemen dat eiser zich niet staande kan houden in Somalië. Eiser spreekt de Somalische taal nog en gezien zijn leeftijd kan van hem verwacht worden dat hij zich staande kan houden in Somalië, aldus verweerder. Een verdere motivering op dit punt is er niet in het bestreden besluit.
7.6.
Deze motivering acht de rechtbank (nog steeds) niet deugdelijk. Het standpunt van verweerder dat gelet op het feit dat tijdens de hoorzitting verschillende vragen zijn gesteld over eisers banden met Somalië, aangenomen kan worden dat voldaan is aan de opdracht die de rechtbank heeft gegeven in haar uitspraak van 8 september 2021, volgt de rechtbank niet. Verweerder komt niet verder dan de vaststelling dat eiser niet of nauwelijks banden heeft met de Somalische maatschappij en concludeert dat dit geen reden is om aan te nemen dat eiser zich niet staande kan houden in Somalië. Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt dat van eiser kan worden verwacht dat hij zich, gezien zijn leeftijd, in Somalië staande kan houden, maar motiveert dit standpunt (wederom) niet nader. De rechtbank acht deze motivering (nog steeds) onvoldoende. Ook wordt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende meegewogen dat een veilig en zelfstandig bestaan voor eiser in Somalië bemoeilijkt zal kunnen worden doordat hij al op jonge leeftijd getraumatiseerd en verslaafd is geraakt (wie of wat daarvoor dan ook maar verantwoordelijkheid draagt).”
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit nog immer
onvoldoende heeft gemotiveerd dat van eiser verwacht mag worden dat hij zich na terugkeer in Somalië zal kunnen redden. Uit de eerdere uitspraken van de rechtbank komt duidelijk naar voren dat het aan de minister is om te motiveren waarom mag worden verwacht dat eiser zich in Somalië staande zal kunnen houden. Het bestreden besluit is er echter in essentie op gebaseerd dat eiser volgens de minister niet duidelijk heeft gemaakt waarom hij dat
nietzal kunnen. Verder blijkt uit het algemeen ambtsbericht over Somalië van 2023 onder andere dat terugkeerders uit westerse landen doorgaans eenvoudig herkenbaar zijn, met name terugkeerders die vanaf jonge leeftijd buiten Somalië hebben verbleven. Uit het ambtsbericht blijkt ook dat terugkeerders vaak moeite hebben om zich de Somalische dagelijkse gewoonten eigen te maken waardoor zij als on-islamitisch of on-Somalisch kunnen worden gezien, en dat zij moeilijk werk vinden en gediscrimineerd en buitengesloten worden. Eiser heeft er in dit verband op gewezen dat zijn problematische alcoholgebruik in het bijzonder tot problemen kan leiden, wat de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt. De minister heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser een sociaal vangnet in Somalië zou hebben in de vorm van familie of een clan, maar heeft, integendeel, erkend dat eiser niet of nauwelijks banden meer heeft met Somalië. Dat eiser lokaal hulp zal kunnen krijgen bij zijn integratie, bijvoorbeeld in de vorm van een taalcursus, is – nog los van de vraag of de taal het grootste obstakel zal zijn als eiser naar Somalië zou terugkeren – door de minister onvoldoende onderbouwd. Ook het ambtsbericht maakt hier geen melding van. Dit alles overziend is de minister naar het oordeel van de rechtbank er opnieuw niet in geslaagd te motiveren dat eiser zich in Somalië staande zal kunnen houden.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande heeft de minister ook onvoldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding was om op grond van artikel 8 van het EVRM van het aan eiser opgelegde inreisverbod voor de duur van tien jaar af te zien.
9.1.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb [10] . Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De minister zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt de minister daarom in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde rechtmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietig het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
5.ECLI:EU:C:2017:354
6.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel
7.Vreemdelingenbesluit 2000
8.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
10.Algemene wet bestuursrecht