ECLI:NL:RBDHA:2023:2923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
AWB 22/4056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden en inreisverbod Somalië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Somaliër, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden, die door verweerder was afgewezen. Eiser, die op jonge leeftijd naar Nederland was gekomen, had in het verleden een verblijfsvergunning gehad, maar was ongewenst verklaard na een veroordeling voor strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging die verweerder had gemaakt onvoldoende was gemotiveerd. Verweerder had niet adequaat onderbouwd waarom eiser, na dertig jaar in Nederland te hebben gewoond, nog banden met Somalië zou hebben en in staat zou zijn om daar te overleven. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/4056

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘overige humanitaire gronden’, afgewezen. Tevens is een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar aan eiser opgelegd.
Bij besluit van 13 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2021 [1] heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van 13 april 2021 gegrond verklaard, dit besluit op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
Bij besluit van 24 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit opnieuw ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 29 juni 2022 beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn op 10 juli 2022 ingediend.
Verweerder heeft op 24 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Eiser is afkomstig uit Somalië en is op 28 juli 1989 samen met zijn moeder, broer en zussen naar Nederland gekomen. Bij besluit van 25 oktober 1989 is hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op humanitaire gronden. Deze verblijfsvergunning was geldig tot 3 juli 1990 en is vervolgens laatstelijk verlengd tot 24 mei 1997. Bij besluit van 16 september 1998 is eiser ongewenst verklaard omdat hij bij onherroepelijk geworden vonnis van 25 september 1997 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Groningen is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 1 oktober 1999 ongegrond verklaard. Het verzoek van eiser om opheffing van de ongewenstverklaring is bij besluit van 9 mei 2007 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 juni 2010 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft op 1 juni 2011 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard.
1.2.
Op 1 juni 2018 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van overige humanitaire omstandigheden ingediend. Bij die aanvraag is vermeld dat eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier heeft ingediend op grond van artikel van 8 van het EVRM [2] . Daarbij is vermeld dat sprake is van familie- en privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en dat getoetst dient te worden aan het gemeenschapsrecht (het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017) [3] . Eiser heeft verweerder verzocht om het aan hem opgelegde inreisverbod (lees: de ongewenstverklaring) op te heffen.
1.3.
Op 26 juli 2018 heeft verweerder van AVIM [4] Noord-Nederland een voorstel ontvangen tot oplegging van een zwaar inreisverbod aan eiser. Eiser is hierover op 17 juli 2018 gehoord.
1.4.
Bij besluit van 29 november 2018 heeft verweerder de ongewenstverklaring van eiser opgeheven.
1.5.
Bij brief van 25 januari 2019 is eiser in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen met gegevens en stukken. Bij brief van 8 februari 2019 heeft eiser aangegeven dat hij in het bezit wil worden gesteld van een verblijfsvergunning op grond van overige humanitaire gronden, waarbij ook ambtshalve wordt getoetst aan gezinsleven en privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het onredelijk is dat hij terugkeert naar Somalië. In dat verband wijst eiser erop dat hij 30 jaar onafgebroken in Nederland woont, dat hij 11 jaar oud was toen hij naar Nederland is gekomen en dat hij vrijwel geen herinneringen meer heeft aan Somalië. Zijn banden met Nederland zijn zeer sterk, nu zijn zussen in Nederland wonen en hij een zoon heeft met de Nederlandse nationaliteit met wie hij goed contact heeft. Tot slot vermeldt eiser dat de situatie in Somalië gevaarlijk is en dat uit het ambtsbericht blijkt dat met name verwesterde mensen gevaar lopen slachtoffer te worden van geweld door Al-Shabaab.
1.6.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verweerder heeft aangenomen dat eiser privéleven heeft in Nederland als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Bij de belangenafweging heeft verweerder in eisers voordeel laten meewegen dat hij op minderjarige leeftijd naar Nederland is gekomen en dat hij ongeveer acht jaar verblijf in Nederland heeft gehad op grond van een verblijfsvergunning. Verweerder heeft bij de belangenafweging als nadeel laten meewegen dat eiser na 24 mei 1997 niet meer in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning, dat uit het uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister van 19 maart 2020 blijkt dat hij op jonge leeftijd in aanraking is gekomen met politie en justitie en dat eiser daarna meerdere strafbare feiten heeft gepleegd waarvoor hij is veroordeeld. Hoewel niet valt uit te sluiten dat het voor eiser aanpassingen zal vergen om in Somalië een nieuw leven op te bouwen, wordt dit door verweerder niet onoverkomelijk geacht. Daarbij heeft verweerder van belang geacht dat eiser is geboren in Somalië en aldaar tot zijn elfde jaar heeft gewoond, op grond waarvan kan worden aangenomen dat hij nog wel enige binding en bekendheid heeft met de taal en cultuur. Verder heeft verweerder daarbij van belang geacht dat eiser meerderjarig is en dat hij in staat wordt geacht om zich in Somalië te kunnen handhaven. Verweerder heeft niet aannemelijk gevonden dat eiser bij terugkeer naar Somalië in een gevaarlijke situatie zal terechtkomen omdat hij verwesterd is. Volgens verweerder is de uitzetting van eiser niet in strijd met het familie- en gezinsleven en het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Volgens verweerder komt eiser daarom niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM of op grond van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, van het Vb [5] . Verder heeft verweerder aan eiser een zwaar inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaren omdat zijn persoonlijk gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
2. Met het besluit op bezwaar van 13 april 2021 heeft verweerder, onder handhaving van het primaire besluit, het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
3. Bij de eerder genoemde uitspraak van 8 september 2021 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van 13 april 2021 gegrond verklaard en verweerder opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft – samengevat – geoordeeld dat verweerder zich op onvoldoende gronden op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging bij het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van privéleven in het nadeel van eiser uitvalt.
4. Op 9 juni 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit opnieuw ongegrond verklaard.
5.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het kader van privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt en dat er geen reden is om eiser op die grond vrij te stellen van het mvv-vereiste. Verweerder heeft ten eerste opgemerkt dat niet is gebleken dat een positieve gedragsverandering de grond is geweest voor schorsing van de voorlopige hechtenis en verweerder heeft er daarbij op gewezen dat eiser na het schorsen van de voorlopige hechtenis nog een strafbeschikking heeft ontvangen vanwege geweld tegen beroepsbeoefenaars en is veroordeeld tot vijf weken gevangenisstraf. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat kleine criminaliteit voor een schending van het fundamenteel belang van de samenleving zorgt. Eiser is in het verleden veroordeeld voor misdrijven die specifiek een schending van het fundamenteel belang van de samenleving vormen, te weten geweld tegen beroepsbeoefenaars en bedreigingen. Voorts heeft verweerder gesteld dat de gepleegde misdrijven terecht als contra-indicatie zijn meegewogen. Er is geen reden om aan te nemen dat eisers alcoholverslaving niet zijn eigen verantwoordelijkheid is. Uit het feit dat eiser is veroordeeld voor de gepleegde misdrijven blijkt ook dat eiser toerekeningsvatbaar is geacht. Het feit dat er twee zussen van eiser in Nederland wonen is volgens verweerder geen omstandigheid die als schrijnend kan worden aangemerkt. Er is volgens verweerder geen reden om bij de beoordeling van de gevraagde verblijfsvergunning mee te nemen dat eiser twee zussen in Nederland heeft. Uit niets blijkt dat de band tussen eiser en zijn in Nederland wonende familie dusdanig hecht is dat de gevraagde verblijfsvergunning aan eiser verleend moet worden, aldus verweerder. Verder is in bezwaar ook niet gebleken dat eiser zich op maatschappelijk, sociaal en cultureel gebied heeft ontplooid. In eisers voordeel weegt mee dat eiser het grootste deel van zijn minderjarige leven in Nederland heeft verbleven en sindsdien in Nederland heeft verbleven. Zeker nu eiser zijn vormende jaren in Nederland heeft doorgebracht, aldus verweerder. In eisers nadeel is meegewogen dat hij nooit heeft gewerkt.
5.2.
Verweerder heeft aannemelijk geacht dat na dertig jaar verandering in de Somalische maatschappij eiser niet meer bekend is met de Somalische maatschappij. Dit betekent volgens verweerder dat eiser niet of nauwelijks banden heeft met de Somalische maatschappij. Dat eiser niet of nauwelijks banden heeft met de Somalische maatschappij is volgens verweerder gen reden om aan te nemen dat eiser zich niet staande kan houden in Somalië. Eiser spreekt de Somalische taal nog en gezien zijn leeftijd kan van hem verwacht worden dat hij zich staande kan houden in Somalië, aldus verweerder. Verder wordt aangenomen dat eiser geen sociale contacten meer heeft in Somalië. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit dat eiser niet (veel) banden meer heeft met Somalië niet betekent dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Volgens verweerder blijkt ondanks eisers lange verblijf in Nederland uit niets dat eiser enige banden in Nederland heeft. Bovendien weegt zwaar in eisers nadeel mee dat hij een gevaar is voor de openbare orde. Tot slot acht verweerder het opleggen van een inreisverbod proportioneel en evenredig.
6. Eiser voert in beroep aan dat er wel degelijk sprake is van schrijnende omstandigheden. Eiser verblijft al meer dan 30 jaar in Nederland, is op jonge leeftijd wees geworden, is verslaafd geraakt aan alcohol, hij heeft twee zussen in Nederland en is niet meer bekend met de Somalische maatschappij. Eiser betwist dat verweerder met het stellen van vragen over eisers banden met Somalië tijdens de hoorzitting heeft voldaan aan hetgeen deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 16 september 2021 heeft bepaald. Verweerder is met eiser van mening dat hij geen tot zeer weinig banden heeft met Somalië, de maatschappij daar niet kent en geen sociaal vangnet heeft. Daarbij heeft eiser gewezen op het algemeen ambtsbericht inzake Somalië van 28 december 2021, waaruit volgens eiser volgt dat de situatie in Somalië erg gevaarlijk is. Het is niet te begrijpen hoe iemand die de maatschappij daar niet kent zich zou kunnen handhaven, aldus eiser. Het UNHCR [6] roept op om geen mensen terug te sturen naar Somalië. Juist omdat eiser verslaafd is loopt hij een enorm risico. Alcohol is verboden in de sharia en Al Shabaab zal eiser hiervoor straffen. Eiser voert aan dat verweerder gelet op het voorgaande onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van terugkeer voor eiser. De belangenafweging is ten onrechte in eisers nadeel uitgevallen.
6.1.
Ten aanzien van het inreisverbod voert eiser aan dat hiermee niet het beoogde doel wordt bereikt, maar dat het feit dat een zwaar inreisverbod is opgelegd juist maakt dat eiser niet de hulp kan krijgen die hij nodig heeft. Het maakt het veel moeilijker om zijn alcoholprobleem op te lossen en uit de strafrechtelijke problemen te blijven. Eiser stelt dat het opleggen van een inreisverbod niet proportioneel en doelmatig is. Dit is volgens eiser tijdens de hoorzitting ook door de reclassering aangegeven. Ook betwist eiser dat hij geen stappen in de goede richting heeft gezet om van zijn alcoholverslaving af te komen. Eiser heeft vier weken in een kliniek verbleven, waarbij de psychiater erg tevreden was met zijn inzet, hetgeen tijdens de hoorzitting is bevestigd door de reclassering.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 8 van het EVRM
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in Nederland privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM heeft. Ook niet in geschil is dat er door het afwijzen van eisers aanvraag en het aan hem opleggen van een inreisverbod sprake is van inmenging in dit privéleven. Wat partijen verdeeld houdt is of deze inmenging op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM is toegestaan.
7.2.
Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM [7] en de ABRvS [8] dient verweerder bij de beoordeling of een dergelijke inmenging is toegestaan een belangenafweging te maken, waarbij een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen enerzijds het belang van de vreemdeling en zijn familie en anderzijds het Nederlands belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. Bij deze belangenafweging moeten alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden daadwerkelijk in de belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen de afgewogen belangen. Deze maatstaf impliceert een enigszins terughoudende toetsing.
7.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in de uitspraak van 8 september 2021 in rechtsoverweging 4.5 onder meer het volgende is overwogen:
“Hoewel verweerder bij de belangenafweging in het bestreden besluit een aantal aspecten in het voordeel en het nadeel van eiser heeft meegewogen, heeft verweerder bij die belangenafweging onvoldoende gemotiveerd waarom kan worden aangenomen dat eiser nog enige banden en bekendheid heeft met Somalië. Daarnaast heeft verweerder bij de belangenafweging onvoldoende gemotiveerd waarom van eiser kan worden verwacht dat hij zich, gezien zijn leeftijd, in Somalië staande kan houden en waarom van hem verwacht mag worden dat hij terugkeert naar Somalië om daar zijn leven voort te zetten. Hierbij acht de rechtbank van belang dat in WI 2020/16 is opgenomen dat verweerder pas na zorgvuldig onderzoek (waaronder een hoorzitting) kan aannemen dat banden met het land van herkomst bestaan. Niet is gebleken dat verweerder in het kader van de besluitvorming dat onderzoek als bedoeld in WI 2020/16 in het geval van eiser heeft gedaan. Door dat onderzoek niet te doen heeft verweerder gehandeld in strijd met zijn eigen WI 2020/16. Dat verweerder op de zitting op de vraag of onderzoek is gedaan naar de banden van eiser met Somalië heeft geantwoord dat in het bestreden besluit is ingegaan op de situatie in Somalië, is daarvoor onvoldoende, alleen al gelet op wat in WI 2020/16 over het doen van zorgvuldig onderzoek naar de banden met het land van herkomst is vermeld. Daar komt bij dat onweersproken is dat eiser op zijn elfde levensjaar naar Nederland is gekomen, dat hij al ruim 30 jaar onafgebroken in Nederland verblijft en dat hij nooit is teruggekeerd naar zijn land van herkomst Somalië. In het bestreden besluit komt onvoldoende naar voren op welke wijze verweerder met deze niet weersproken omstandigheden rekening heeft gehouden bij de aanname dat eiser nog enige banden en bekendheid heeft met Somalië. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank op dit punt dan ook onzorgvuldig voorbereid en ontoereikend gemotiveerd dat de belangenafweging bij het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van privéleven in het nadeel van de vreemdeling uitvalt.”
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat aan verweerder in de uitspraak van 8 september 2021 is opgedragen om deugdelijk te motiveren waarom kan worden aangenomen dat eiser nog enige banden en bekendheid heeft met Somalië en waarom van eiser kan worden verwacht dat hij zich, gezien zijn leeftijd, in Somalië staande kan houden en waarom van hem verwacht mag worden dat hij terugkeert naar Somalië om daar zijn leven voort te zetten.
7.5.
Verweerder heeft eiser naar aanleiding van de uitspraak van 8 september 2021 gehoord en heeft hem tijdens deze hoorzitting vragen gesteld over zijn banden met Somalië. Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit aannemelijk geacht dat na dertig jaar verandering in de Somalische maatschappij eiser niet meer bekend is met de Somalische maatschappij. Dit betekent volgens verweerder dat eiser niet of nauwelijks banden heeft met de Somalische maatschappij. Dat eiser niet of nauwelijks banden heeft met de Somalische maatschappij is volgens verweerder geen reden om aan te nemen dat eiser zich niet staande kan houden in Somalië. Eiser spreekt de Somalische taal nog en gezien zijn leeftijd kan van hem verwacht worden dat hij zich staande kan houden in Somalië, aldus verweerder. Een verdere motivering op dit punt is er niet in het bestreden besluit.
7.6.
Deze motivering acht de rechtbank (nog steeds) niet deugdelijk. Het standpunt van verweerder dat gelet op het feit dat tijdens de hoorzitting verschillende vragen zijn gesteld over eisers banden met Somalië, aangenomen kan worden dat voldaan is aan de opdracht die de rechtbank heeft gegeven in haar uitspraak van 8 september 2021, volgt de rechtbank niet. Verweerder komt niet verder dan de vaststelling dat eiser niet of nauwelijks banden heeft met de Somalische maatschappij en concludeert dat dit geen reden is om aan te nemen dat eiser zich niet staande kan houden in Somalië. Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt dat van eiser kan worden verwacht dat hij zich, gezien zijn leeftijd, in Somalië staande kan houden, maar motiveert dit standpunt (wederom) niet nader. De rechtbank acht deze motivering (nog steeds) onvoldoende. Ook wordt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende meegewogen dat een veilig en zelfstandig bestaan voor eiser in Somalië bemoeilijkt zal kunnen worden doordat hij al op jonge leeftijd getraumatiseerd en verslaafd is geraakt (wie of wat daarvoor dan ook maar verantwoordelijkheid draagt).
Conclusie en gevolgen
7.7.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt, heeft verweerder ook onvoldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding was om op grond van artikel 8 van het EVRM van het aan eiser opgelegde inreisverbod voor de duur van tien jaar af te zien.
7.8.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb [9] . Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
7.9.
Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt verweerder daarom in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde rechtmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietig het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.ECLI:EU:C:2017:354
4.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel
5.Vreemdelingenbesluit 2000
6.United Nations High Commissioner for Refugees
7.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
9.Algemene wet bestuursrecht