ECLI:NL:RBDHA:2025:5224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
09/333099-24 en 09/067524-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding en mishandeling in tram met bijzondere voorwaarden voor verdachte

Op 31 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001 te Eritrea, die beschuldigd werd van feitelijke aanranding en mishandeling. De zaak betreft twee incidenten: de eerste op 27 april 2024, waarbij de verdachte in een tram seksuele handelingen heeft verricht richting een vrouw, aangeduid als [naam 1], en de tweede op 26 februari 2024, waarbij hij [naam 2] heeft mishandeld. Tijdens de zitting op 17 maart 2025 heeft de officier van justitie, mr. S.F. Heslinga, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de handelingen van de verdachte als ontuchtig en gewelddadig zijn gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat er sprake was van dwang, waardoor de aangeefster [naam 1] de handelingen tegen haar wil heeft moeten dulden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lichte zwakzinnigheid en alcoholgebruik, en heeft besloten om de opgelegde straf dadelijk uitvoerbaar te maken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/333099-24 en 09/067524-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 31 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] (Eritrea),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.F. Heslinga en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.S. Dijkstra naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. 09/333099-24 (hierna dagvaarding I)
hij op of omstreeks 27 april 2024 te 's-Gravenhage, [naam 1] door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), te weten door (in een tram):
- likkende tongbewegingen en/of kusbewegingen naar haar te maken,
- achter haar aan te lopen,
- tegenover haar te gaan zitten en (vervolgens) met zijn knieën haar benen te openen en/of klem te zetten en/of
- zijn hand(en) op haar (boven)be(e)n(en) te leggen en/of (omhoog) te bewegen, die [naam 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het door hem, verdachte:
- maken van likkende tongbewegingen en/of kusbewegingen en/of
- aanraken/betasten van haar (boven)be(e)n(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2024 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [naam 1] te dwingen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij (in een tram) die [naam 1] door:
- likkende tongbewegingen en/of kusbewegingen naar haar te maken,
- achter haar aan te lopen,
- tegenover haar te gaan zitten en (vervolgens) met zijn knieën haar benen te openen en/of klem te zetten en/of
- zijn hand(en) op haar (boven)be(e)n(en) te leggen en/of (omhoog) te bewegen, gedwongen te dulden dat hij, verdachte:
- likkende tongbewegingen en/of kusbewegingen naar haar heeft gemaakt en/of
- haar (boven)be(e)n(en) heeft aangeraakt en/of betast,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. 09/067524-24 (hierna dagvaarding II)
hij op of omstreeks 26 februari 2024 te ’s-Gravenhage [naam 2] heeft mishandeld door die [naam 2]
- op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam, te slaan en/of
- bij de keel vast te pakken en/of de keel dicht te knijpen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (poging tot) feitelijke aanranding van de eerbaarheid van aangeefster [naam 1] (hierna: [naam 1] ) door haar – kort gezegd – te dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen (dagvaarding I). Daarnaast wordt de verdachte verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan mishandeling van [naam 2] (hierna: [naam 2] ) (dagvaarding II).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de bij dagvaarding I primair en bij dagvaarding II tenlastegelegde feiten.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
3.5.1.
Ten aanzien van dagvaarding I
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van aanranding als bedoeld in artikel 246 (oud) Sr moet de rechtbank vaststellen dat sprake is geweest van dwang. Van dwang is sprake indien de verdachte opzettelijk het slachtoffer seksuele handelingen tegen zijn of haar wil doet ondergaan. De dwang moet van dien aard zijn dat het slachtoffer zich in redelijkheid niet tegen die seksuele handeling heeft kunnen verzetten, dan wel dat het slachtoffer door verdachtes handelen in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat het slachtoffer zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken. Of sprake is van dwang hangt af van de omstandigheden van het geval. De omstandigheden op basis waarvan de rechtbank dient te beoordelen of sprake is van dwang moeten volgen uit de zich in het dossier bevindende stukken. In een zedenzaak doet zich vaak de situatie voor dat alleen het slachtoffer en de verdachte aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde handelingen en dat zij allebei iets anders verklaren over wat er is gebeurd. Steunbewijs kan ertoe leiden dat toch een bewezenverklaring kan volgen. De rechtbank zal dan ook de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster moeten beoordelen. Indien de rechtbank de verklaring betrouwbaar acht, moet worden beoordeeld of deze verklaring (op onderdelen) steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster
De raadsvrouw heeft betoogd dat de aangeefster wellicht een verkeerde interpretatie heeft gegeven aan het incident. In dat verband heeft de raadsvrouw erop gewezen dat de verklaring van de aangeefster en de camerabeelden niet één op één overeenkomen, in het bijzonder niet wat betreft de ten laste gelegde handelingen.
Anders dan de verdediging heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de door aangeefster afgelegde verklaring. Het feit dat die verklaring op ondergeschikte punten niet geheel overeenkomt met de beschrijving van de camerabeelden, maakt deze verklaring nog niet onbetrouwbaar. De verklaring is (zeer) kort na het incident is afgelegd, bevat specifiek beschreven gedragingen en is gedetailleerd. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de verklaring van de aangeefster, ook al zijn niet alle door haar beschreven handelingen van de verdachte te zien op de camerabeelden uit de tram, op hoofdlijnen wel degelijk steun vindt in de beschrijving van die beelden door de politie. Dat wordt niet anders doordat de aangeefster blijkens die beschrijving ook voorafgaand aan het incident met de verdachte al een keer van zitplaats was gewisseld. Daarmee is er in dit geval steunbewijs aanwezig voor wat de aangeefster heeft verklaard.
Feiten en omstandigheden
Op grond van het aldus aanwezige bewijs stelt de rechtbank het volgende vast. Aangeefster is op zaterdagavond 27 april 2024 rond 21:45 uur op Den Haag Centraal in tram 3 gestapt. In de tram is een man aanwezig die naar alcohol ruikt en er onverzorgd uitziet en die, naar door de verdachte ter zitting is bevestigd, de verdachte blijkt te zijn. De verdachte heeft zijn tong naar aangeefster uitgestoken en likkende en kussende bewegingen gemaakt in haar richting. In reactie daarop is de aangeefster opgestaan en bij de verdachte vandaan gaan zitten in een zitje voor vier personen. De verdachte is vervolgens naar het slachtoffer toegelopen en is tegenover haar gaan zitten. Hij heeft zijn hand op haar bovenbeen gelegd en heeft die hand over haar bovenbeen bewogen. Ook is hij wijdbeens richting de benen van het slachtoffer geschoven en heeft hij haar benen met zijn benen geopend. Na deze gedragingen is de aangeefster opgestaan. Om weg te kunnen komen uit het vierzitje heeft zij over de benen van de verdachte moeten stappen.
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid?
Naar het oordeel van de rechtbank is met het voorgaande sprake van handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm een seksueel karakter hebben en die – gelet op de aard van de desbetreffende gedragingen en de overige omstandigheden – in strijd zijn met de sociaal-ethische norm, zodat deze gekwalificeerd moeten worden als ontuchtige handelingen. Het aanraken van en het bewegen over het bovenbeen van aangeefster, en het uiteen brengen van de benen van aangeefster hebben, zeker gezien het daaraan voorafgaand maken van likkende en kussende bewegingen, onmiskenbaar een seksuele strekking.
Dwang?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake was van dwang. De rechtbank acht daarbij relevant dat de verdachte kussende en likkende bewegingen met zijn tong heeft gemaakt naar de aangeefster, waarna zij zich ergens anders is gaan zitten. De verdachte bleef echter contact zoeken, is achter haar aan gelopen in een nagenoeg lege, rijdende tram en is recht tegenover haar gaan zitten (in een vierzit in de hoek van de tram). Nadat hij zijn hand op haar bovenbeen bewoog en haar benen met zijn knieën had geopend, riep zij ‘stop!’, stond zij direct weer op en was vervolgens genoodzaakt om over de benen van de verdachte heen het gangpad in te stappen. Ook voelde een onbekend gebleven vrouw de noodzaak om zich te mengen in de situatie.
Dat de hiervoor beschreven handelingen tegen de wil van de aangeefster geschiedde blijkt wel uit de omstandigheid dat de aangeefster van de verdachte wegliep om ergens anders te gaan zitten, en ‘stop’ riep nadat de verdachte – eenmaal tegenover haar gezeten – haar benen aanraakte. Dat de verdachte met opzet handelde volgt uit de uiterlijke verschijningsvormen van zijn handelen: het in de richting van aangeefster maken van kussende en likkende bewegingen, het haar volgen en recht tegenover haar plaatsnemen in een overigens nagenoeg lege tram, waarbij hij haar de doorgang blokkeerde naar het gangpad. Dat handelen is dermate opdringerig dat reeds daarom het verweer van de raadsvrouw dat de aangeefster weg had kunnen kijken of weg had kunnen lopen moet worden verworpen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat [naam 1] handelingen tegen haar wil heeft moeten ondergaan. De ten laste gelegde dwang kan worden bewezen
Conclusie
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft aan het primair ten laste gelegde feit.
3.5.2.
Ten aanzien van dagvaarding II
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte tegen het hoofd van [naam 2] heeft geslagen, hem bij de keel heeft vastgepakt en die keel heeft dichtgeknepen als gevolg waarvan [naam 2] letsel heeft opgelopen. Kort na het incident heeft aangever [naam 2] hierover een verklaring afgelegd. De verklaring van [naam 2] wordt verder ondersteund door de getuige [getuige] , die heeft verklaard over de vuistslagen en het wurgen door de verdachte. Verder blijkt uit de foto’s die bij de aangifte van [naam 2] zijn gevoegd dat hij verwondingen had in zijn nek en op zijn gezicht. Anders dan de verdediging acht de rechtbank op basis van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het bij dagvaarding I primair ten laste gelegde feit en bij dagvaarding II tenlastegelegde feit van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
t.a.v. 09/333099-24 (hierna dagvaarding I)
hij op 27 april 2024 te 's-Gravenhage, [naam 1] door feitelijkheden, te weten door (in een tram):
- likkende tongbewegingen en kusbewegingen naar haar te maken,
- achter haar aan te lopen,
- tegenover haar te gaan zitten en (vervolgens) met zijn knieën haar benen te openen en
- zijn hand op haar bovenbeen te leggen en te bewegen,
die [naam 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het door hem, verdachte:
- maken van likkende tongbewegingen en kusbewegingen en
- aanraken/betasten van haar bovenbeen;
t.a.v. 09/067524-24 (hierna dagvaarding II)
hij op 26 februari 2024 te ’s-Gravenhage [naam 2] heeft mishandeld door die [naam 2]
- op/tegen het hoofd te slaan en
- bij de keel vast te pakken en de keel dicht te knijpen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren met als (dadelijk uitvoerbare) bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, bepleit om geen (voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen, aangezien de verdachte dan zijn woonplek bij [instelling] kwijtraakt. Anders dan de reclassering meent de verdediging dat een taakstraf wel uitvoerbaar zou zijn, aangezien de verdachte momenteel ook wordt begeleid en naar dagbesteding gaat. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om bij oplegging van een straf rekening te houden met overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, te weten dat hij licht zwakzinnig is, een WLZ-indicatie heeft, een traumatische jeugd heeft gehad, gestopt is met het drinken van alcohol en bereid is om zijn medewerking te verlenen aan de gestelde voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding en mishandeling. Hij heeft aangeefster [naam 1] aangerand in een tram door likkende tongbewegingen en kusbewegingen te maken en haar bovenbeen te betasten. Deze handelingen zijn door [naam 1] als beangstigend ervaren. Daarnaast heeft de verdachte aangever [naam 2] mishandeld door hem te slaan, zijn keel vast te pakken en dicht te knijpen. De verdachte heeft door deze handelingen op verschillende wijzen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast. Bovendien heeft de verdachte deze handelingen verricht onder invloed van alcohol, terwijl hij op de zitting heeft verklaard dat hij wist dat het gebruik van alcohol hem tot negatief gedrag brengt. De rechtbank rekent dit de verdachte aan. De rechtbank merkt voorts op dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor deze feiten. Sterker nog, de proceshouding van de verdachte komt erop neer dat de schuld geheel en uitsluitend bij de (interpretatie van) aangevers terecht komt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 februari 2025. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 13 februari 2025, waaruit volgt dat sprake is van een hoog recidiverisico. De verdachte is bekend met alcoholgebruik wat als effect heeft dat hij agressief gedrag laat zien. Daarnaast lijkt alcoholgebruik bij hem de grenzen van maatschappelijke en sociaal aanvaard gedrag te doen vervagen. Verder is er sprake van lichte zwakzinnigheid, de verdachte lijkt niet goed te begrijpen wat wel en niet gepast is en kan zich nauwelijks zonder structuur en begeleiding van externen redden in de maatschappij. Dat hij daarnaast door de taalbarrière anderen vaak niet begrijpt en vice versa is hierbij niet helpend. De reclassering adviseert daarom bij veroordeling van de verdachte aan hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als (dadelijk uitvoerbare) bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole. Over de strafmodaliteit vraagt de reclassering zich af of het uitvoeren van een taakstraf haalbaar is, aangezien (de noodzakelijke) intensieve begeleiding van de verdachte op een werkstraflocatie niet mogelijk is. Verder ligt het betalen van een geldboete ook niet in de rede, omdat er sprake is van een schuldenlast en de verdachte onder bewind staat. Ten slotte zou een (langere) gevangenisstraf ervoor zorgen dat de verdachte zijn woonplek bij [instelling] kwijtraakt, de enige stabiele factor in zijn leven, waardoor het recidiverisico hoger zou worden.
Toepassing van het volwassenenstrafrecht
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – in deze zaak het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 22 jaren had bereikt. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en het jeugdstrafrecht toe te passen. Zij volgt het advies van de reclassering, die – samengevat – de pedagogische mogelijkheden om tot beïnvloeding van het gedrag van de verdachte te komen, gering acht, en berecht de verdachte volgens het volwassenenstrafrecht.
Conclusie
Alles afwegende, acht de rechtbank een voorwaardelijk gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden, met oplegging van bijzondere voorwaarden (zoals geadviseerd door de reclassering), enerzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en anderzijds om te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo ook de kans op recidive terug te dringen. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank van oordeel is dat de ontuchtige handelingen van de verdachte aan de ondergrens liggen van wat nog als dergelijk handelen kan worden gezien.
Dadelijk uitvoerbaarheid
Gelet op de ernst van de feiten, het ingeschatte (hoge) recidiverisico en de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten in een relatief korte periode zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de opgelegde voorwaarden en het door de reclassering uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zullen zijn.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 57, 246 (oud) en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding I primair ten laste gelegde en het bij dagvaarding II tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het bij dagvaarding I primair ten laste gelegde feit:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
ten aanzien van het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit:
mishandeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) MAANDEN;
bepaalt dat die straf, groot
2 (twee) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich op uiterlijk binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd (of zoveel korter als de reclassering nodig vindt) laat behandelen door het ambulant centrum van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.R.F. van Engelen, voorzitter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Ringeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 maart 2025.
Bijlage: Bewijsmiddelenoverzicht
Ten aanzien van dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer
PL1500-2024132710, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 57).
1.
Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 28 april 2024, voor zover inhoudende (p. 8-9):
Op zaterdag 27 april 2024, omstreeks 21:45 uur, bevond ik mij op Den Haag Centraal. Ik stapte in tram 3. Ik zag een man zitten bij de klapstoelen. Ik zag dat deze man naar mij keek. Ik zag dat hij seksuele gebaren naar mij maakte. Ik zag dat hij zijn tong uitstak en een likkende beweging maakte. Ik zag dat hij mij aankeek. Ik hoorde hem zeggen: 'mevrouw' en ik zag dat kusbewegingen maakte. Ik voelde mij behoorlijk bedreigd door deze situatie. Ik wilde zo snel mogelijk weg. Ik keek opzij en zag iets verder op een dame zitten. Ik besloot in de tram te blijven en naast die dame te gaan zitten op een ander bankje. Ik zag dat de man naar mij toeliep. Ik zag dat hij voor mij kwam staan en met zijn knieën mijn benen opende. Ik zag dat hij een stap richting mij zette. Hierdoor stond de man ineens tussen mijn benen. Ik voelde dat hij zijn handen op mijn bovenbeen legde en deze bewoog. Ik riep hard naar de man: 'stop!'. Ik zag dat de dame naast mij zich ermee ging bemoeien. Ik ben gaan rennen richting de uitgang van de tram. Omdat ik een alcohollucht rook was ik bang dat hij geen grenzen zou hebben.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 september 2024, voor zover inhoudende (p. 12-13 en de bijbehorende fotobijlagen p. 14-30):
Ik zag dat de camerabeelden beschikbaar waren van 27 april 2024 van 21.55 tot 22.26 uur. Ik zag dat [naam 1] , in het vervolg van dit proces-verbaal het slachtoffer, op 27 april 2024 omstreeks 21.56 uur de tram inkwam lopen. De verdachte is voor de duidelijkheid geel omcirkeld. Ik zag dat het slachtoffer omstreeks 22.20 uur naar een andere plek toeliep en passeerde hierbij de verdachte met de fiets. Ik zag dat het slachtoffer omstreeks 22.20 uur plaatsnam en dat de verdachte op stond en haar aankeek. Op de bewegende beelden zag ik dat zij een gesprek hadden met elkaar en dat de verdachte ondefinieerbare bewegingen maakte met zijn hand. Ik zag dat het slachtoffer vrijwel direct opstond en op een andere stoel ging zitten, verder weg van de verdachte. Ik zag dat de verdachte vervolgens omstreeks 22.21 uur naar het slachtoffer toeliep. Ik zag dat de verdachte tegenover het slachtoffer ging zitten. Op de bewegende beelden zag ik dat de verdachte tegenover het slachtoffer ging zitten en dat hij met zijn hand in de richting van het bovenbeen van het slachtoffer ging. Ik zag dat de verdachte vervolgens iets meer onderuit ging zitten en wijdbeens richting de benen van het slachtoffer schoof. Ik zag dat het slachtoffer vrijwel direct opstond, over de benen van de verdachte heenstapte en in het gangpad ging staan. Ik zag dat het slachtoffer en de verdachte om omstreeks 22.22 uur met elkaar in gesprek waren en dat zich een vrouw in het gesprek mengde.
3.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 17 maart 2025, voor zover inhoudende:
Ik ben de persoon op de camerabeelden die op de fotobladen geel is omcirkeld. Ik ben naar haar toegelopen. Ik denk wel dat ik haar heb aangeraakt met mijn handen.
Ten aanzien van dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer
PL1500-2024061908, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 46).
1.
Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 27 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 6-7 en de bijbehorende fotobijlagen p. 9-10):
Plaats delict: [adres 2] , [postcode 2] 's-Gravenhage
Op maandag 26 februari 2024 liep ik naar het kantoor waar de begeleiding zit. Op het moment dat ik in het kantoor was, was er nog een client binnen. Ik zei toen hardop dat ik een alcohollucht rook. Hij mij begon te duwen. De derde keer dat hij mij duwde, viel ik op de grond. Op het moment dat ik op de grond lag, begon hij ook met zijn vuisten op mijn hoofd in te slaan. Ik zag dat hij dit met gebalde vuisten deed. Nadat hij mij een paar klappen op mijn hoofd had gegeven, begon hij mij te wurgen. Hij deed dit met zijn beide handen, die hij om mijn keel deed en dichtkneep. Ik voelde dat ik bijna geen lucht meer kreeg. Ik ben hierna naar buiten gedragen en door de begeleiding gewond naar mijn woning gebracht. Ik kon niet meer lopen, ik bleef kokhalzen doordat ik geen lucht meer kreeg.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 27 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 11):
Ik ben werkzaam voor [instelling] , gelegen aan de [adres 2] in Den Haag. Ik was bezig in het kantoor. Op een gegeven moment kwam [naam 2] binnenlopen. Vervolgens kwam er nog een client binnenlopen, genaamd: [verdachte] . [naam 2] en [verdachte] kregen plotseling ruzie. [verdachte] begon direct [naam 2] vuistslagen te geven met beide handen. Ik zag dat [verdachte] dit meerdere keren deed. Op een gegeven moment lag [naam 2] ook op de grond. Hier bleef [verdachte] doorgaan met vuiststoten geven. Ook zag ik dat [verdachte] , [naam 2] probeerde te wurgen. Ik zag namelijk dat [verdachte] beide handen rondom de nek had van [naam 2] . Ik zag dat [naam 2] een schaafwond op zijn knie had en meerdere handafdrukken rondom zijn nek had.