ECLI:NL:RBDHA:2025:5148
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvragen wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van twee eisers van Syrische nationaliteit tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 3 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvragen. De rechtbank heeft op 17 maart 2025 de zitting gehouden, maar de gemachtigde van de eisers is niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank stelt vast dat de eisers op 11 maart 2025 met onbekende bestemming zijn vertrokken en dat de gemachtigde van de eisers op 13 maart 2025 heeft aangegeven geen contact meer te hebben met hen. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de eisers geen procesbelang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen. De rechtbank volgt de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaken niet inhoudelijk worden beoordeeld. De eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.