ECLI:NL:RBDHA:2025:5139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.2792
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Eritrea, heeft op 10 oktober 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 14 januari 2025 afgewezen, met het argument dat de aanvraag kennelijk ongegrond is. Eiser moet Nederland onmiddellijk verlaten en krijgt een inreisverbod van twee jaar opgelegd. De rechtbank heeft de zaak op 18 maart 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. Eiser heeft geen originele documenten overgelegd en zijn verklaringen zijn inconsistent. De minister heeft betoogd dat de door eiser gestelde identiteit niet geloofwaardig is, onder andere omdat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn moedertaal en stam. Eiser heeft verklaard dat hij afkomstig is uit Eritrea, maar zijn kennis van de Eritrese cultuur en taal is onvoldoende om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat het aan eiser is om zijn herkomst en nationaliteit aannemelijk te maken, en niet aan de minister om het tegendeel te bewijzen.

De rechtbank concludeert dat eiser niet in staat is gebleken om zijn Eritrese nationaliteit aan te tonen en dat de minister terecht heeft geoordeeld dat het asielrelaas van eiser niet inhoudelijk kan worden beoordeeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2792

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,

V-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover)
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 10 oktober 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 januari 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser moet Nederland onmiddellijk verlaten. Ook krijgt eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiser is via Italië en Duitsland naar Nederland gereisd en heeft zich eind 2023 in Ter Apel gemeld voor het doen van een asielaanvraag. Eiser heeft daarbij naar voren gebracht dat hij afkomstig is uit Eritrea, dat hij op jonge leeftijd naar Soedan is vertrokken en dat hij inmiddels zeventien jaar oud is. Eiser heeft tijdens het gehoor aanmeldfase naar voren gebracht dat zijn moedertaal Tigrinya is, maar dat hij dat een klein beetje spreekt en het meest Arabisch spreekt. Verder heeft eiser verteld dat hij geen documenten heeft. Eiser heeft tijdens het nader gehoor naar voren gebracht niet (zeker) te weten tot welke stam hij behoort, dat zijn moedertaal Tigre is, dat hij Tigre niet kan lezen en dat hij verder geen kennis heeft van Eritrese feestdagen. Eiser heeft verklaard dat Eritreeërs het moeilijk hebben in Soedan, maar dat hij niet naar Eritrea wil, omdat hij zijn dienstplicht niet wil vervullen.
Het bestreden besluit
6. De minister stelt zich op het standpunt dat de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig is.
Eiser heeft geen originele, officiële documenten overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en zijn verklaringen vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel. Eiser past niet binnen het taalprofiel van Eritrea. In dat kader heeft de minister aangevoerd dat het niet geloofwaardig wordt geacht dat eiser, indien hij uit Eritrea afkomstig is, slechts een klein beetje Tigre spreekt. Daarbij is er op gewezen dat in het verhaal van eiser zijn ouders na aankomst het Arabisch niet machtig waren en onderling in het Tigre spraken en in dat kader niet valt in te zien dat zij dat ook niet met eiser gesproken zouden hebben, in ieder geval totdat zij Arabisch spraken. Daarnaast heeft eiser tegenstrijdig verklaard over zijn moedertaal, nu hij in het aanmeldgehoor heeft verteld dat het Tigrinya is en in het nader gehoor heeft verklaard dat Tigre zijn moedertaal is. Eiser heeft niet aangegeven waarom hij verschillende antwoorden heeft gegeven.
Voorts is overwogen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de stam waartoe hij behoort. In het aanmeldgehoor heeft hij een stam genoemd die zowel woonachtig is in Soedan als in Eritrea. In het nader gehoor heeft hij verklaard alleen te weten dat hij Tigre is. Eiser wist bij die gelegenheid niet aan te geven waarom hij eerder anders had verklaard.
Op vragen over Eritrese feestdagen en het volkslied weet eiser evenmin antwoorden te geven. De minister is van mening dat wel van eiser verwacht mag worden dat hij enige kennis over Eritrea zou hebben meegekregen.
Nu eiser niet in staat is gebleken om zijn nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken, is er volgens de minister sprake van het verstrekken van valse informatie, zodanig dat sprake is van misleiding. Doordat de minister niet geloofwaardig acht dat eiser de Eritrese nationaliteit bezit, acht zij de verklaringen over de problemen die hij vreest in Eritrea niet geloofwaardig en wordt het asielrelaas van eiser niet inhoudelijk beoordeeld.
Gronden
7. In de gronden van beroep wordt door eiser allereerst aangevoerd dat de minister onvoldoende motiveert waarom het niet mogelijk is dat de ouders van eiser na hun aankomst in Soedan zich het Arabisch snel eigen hebben gemaakt en met eiser alleen Arabisch spraken, met als gevolg dat eiser nu slechts in heel beperkte mate Tigre spreekt. Voorts stelt eiser dat Tigrinya zijn moedertaal is en dat Tigre de taal van zijn moeder is. Daarnaast meent eiser niet tegenstrijdig te hebben verklaard met betrekking tot de vraag tot welke stam hij behoort. Dat eiser de vragen over de feestdagen niet weet te beantwoorden vindt eiser passen in zijn relaas, waarin is verklaard dat hij op zeer jonge leeftijd Eritrea heeft verlaten.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank stelt voorop dat het, gegeven de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op de vreemdeling rustende bewijslast, aan eiser is om zijn herkomst en nationaliteit aannemelijk te maken en niet aan de minister om het tegendeel aannemelijk te maken (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 27 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:977).
8.1.
Eiser heeft geen documenten overgelegd die de door hem gestelde Eritrese nationaliteit onderbouwen. Het enige document dat – bij de zienswijze – is ingebracht is een kopie van een in 2024 uitgegeven identiteitskaart. Eiser heeft tijdens het nader gehoor over deze kopie verklaard dat zijn broer de identiteitskaart van zijn vader heeft opgestuurd en dat er € 2.000,- is betaald om deze kaart te kunnen verkrijgen (blz. 7). De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van deze foto geen conclusie kan worden getrokken over de echtheid van het document en verder niet aannemelijk is gemaakt dat de eigenaar van de overgelegde identiteitskaart daadwerkelijk de vader van eiser is. Verder is er op gewezen dat een geboorteakte zou worden opgestuurd en dat dit niet is gebeurd. Eiser heeft in beroep geen gronden geformuleerd die kunnen afdoen aan deze overwegingen uit het bestreden besluit.
8.2.
Verder is niet in geschil dat eiser niet past binnen het taalprofiel van Eritrea. De minister heeft eiser daarnaast terecht tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn moedertaal. Zo heeft hij eerst verklaard dat Tigrinya zijn moedertaal is (pagina 3 aanmeldgehoor) en later heeft hij verklaard dat Tigre zijn moedertaal is (pagina 6 nader gehoor). Eisers stelling dat hij niet bekend is met het begrip moedertaal maakt niet dat de minister dit niet heeft mogen tegenwerpen. Eiser antwoordt op de vraag:
“Is het Arabisch jouw moedertaal”met:
“Mijn moedertaal is Tigrinya, maar ik spreek het meest Arabisch.”Hieruit blijkt niet dat hij de strekking van de vraag niet heeft begrepen. Daarbij komt dat eiser ook heeft verklaard dat zijn ouders en grootouders behoren tot de Tigre en dat hij van vrienden Tigrinya heeft geleerd (nader gehoor, blz. 4). Ook over de stam is wisselend verklaard als blz. 3 van het aanmeldgehoor wordt vergeleken met blz. 3 van het nader gehoor.
8.3.
Als het gaat om de verklaringen heeft de minister er tot slot op gewezen dat eiser geen informatie kan geven over Eritrese feestdagen. Daarbij komt dat eiser niet tot nauwelijks kennis heeft van de taal die zijn ouders volgens hem hebben gesproken. De minister heeft niet ten onrechte overwogen dat het in het door eiser geschetste relaas na de aankomst van de familie in Soedan enige tijd geduurd moet hebben voordat de ouders van eiser het Arabisch machtig waren. Deze overweging sluit aan bij de verklaring van eiser dat zijn ouders Tigre met elkaar bleven spreken. Gelet op deze verklaring mag verwacht worden dat eiser in dat geval het Tigre beter zou beheersen.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende naar voren heeft gebracht om de Eritrese nationaliteit aannemelijk te maken.
9. Eiser heeft ter zitting nog opgeworpen dat het terugkeerbesluit vermeldt dat hij terug moet naar Soedan en dat hij uit een plaats komt die volgens het beleid in een gebied ligt met een relatief lager niveau van willekeurig geweld (C7/32.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000). De minister heeft in reactie hierop naar voren gebracht dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij een verhoogd risico loopt en het aan eiser is om dit aannemelijk te maken. Gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd kon met deze reactie worden volstaan.
10. Eiser heeft geen gronden naar voren gebracht die kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.