ECLI:NL:RBDHA:2025:5118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL24.44741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige identiteit en nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt Eritrese of Soedanese nationaliteit te hebben, diende op 21 oktober 2022 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 12 november 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser ongeloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft op 13 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser heeft geen aanvullende stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit, ondanks dat de rechtbank hem de gelegenheid had gegeven om dit te doen.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht twijfels heeft geuit over de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. Eiser heeft inconsistenties vertoond in zijn verklaringen over zijn nationaliteit en identiteit, en heeft geen objectieve documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn claims. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en dat het inreisverbod van twee jaar proportioneel is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44741

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Drenth),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt de Eritrese dan wel Soedanese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991. Hij heeft op 21 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 12 november 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL24.44742, op 13 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen en heeft zich telefonisch laten bijstaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen stukken in te dienen die zijn identiteit en nationaliteit kunnen onderbouwen. De gemachtigde van eiser heeft op 20 maart 2025 laten weten dat eiser geen nadere stukken heeft overgelegd ter staving van zijn identiteit en/of nationaliteit. De rechtbank heeft het onderzoek op 24 maart 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft zijn nationaliteit veranderd naar de Eritrese nationaliteit, door zich hier aan te melden als iemand uit Eritrea. Eiser heeft verklaard dat hij naar Nederland is gekomen voor een betere toekomst. Zelf heeft hij nooit problemen ervaren. Verder heeft eiser verklaard dat Soedan op dit moment niet veilig is. Wanneer het in Soedan veilig is wil hij graag terug.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst.
Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig. Verweerder legt daaraan het volgende ten grondslag. Eiser heeft zijn verklaringen niet met objectieve documenten onderbouwd. Dat betekent dat verweerder beoordeelt of het asielrelaas alsnog geloofwaardig is. Dit is volgens verweerder niet het geval om de volgende redenen. Ten eerste heeft eiser geen originele documenten overgelegd om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aan te tonen. Daarnaast vormen de verklaringen van eiser volgens verweerder geen samenhangend geheel. Tevens werpt verweerder aan eiser tegen dat hij de asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend, en hij hiervoor geen goede reden heeft. Ten slotte stelt verweerder dat eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd. Verweerder heeft het asielrelaas van eiser niet inhoudelijk beoordeeld, omdat het volgens hem onduidelijk is aan welk beleid getoetst moet worden. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Tevens heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd waaruit volgt dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Ook heeft verweerder een inreisverbod aan eiser opgelegd van twee jaren.
Beoordeling van de beroepsgronden
Geloofwaardigheid identiteit, nationaliteit en herkomst
4. Eiser voert aan dat verweerder zijn identiteit, nationaliteit en herkomst ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De verwarring van eiser over zijn nationaliteit komt omdat hij in Eritrea is geboren, en hij in de veronderstelling was dat hij daarom de Eritrese nationaliteit had. Tevens heeft eiser consistent dezelfde geboortedatum genoemd. Eiser is al sinds 2016 in Europa en daarom kan niet van hem verwacht worden dat hij terugkeert naar Eritrea of Soedan om daar te proberen documenten te verkrijgen. Daarbij komt dat in Eritrea nauwelijks documenten voorhanden zijn. Eiser heeft in zijn herkomstonderzoek laten zien dat hij kennis heeft van Soedan en van zijn voormalige woonplaats. Dit zou voldoende moeten zijn om de Soedanese nationaliteit aan hem toe te dichten. Eiser is ook bereid om een taalonderzoek te ondergaan. Ook werpt verweerder ten onrechte aan eiser tegen dat hij zijn asielaanvraag te laat heeft ingediend. Eiser was eerder in andere EU-landen, maar toen eiser in 2022 in Nederland is aangekomen heeft hij direct een asielaanvraag ingediend. Verweerder had, gelet op het voorgaande, de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig moeten achten.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser ongeloofwaardig heeft geacht. Eisers gestelde verwarring over zijn nationaliteit komt voor zijn eigen rekening en risico. Van eiser zou verwacht mogen worden dat hij weet wat zijn nationaliteit is. Tevens heeft hij inconsistent verklaard over zijn nationaliteit, identiteit en herkomst. Uit het dossier volgt dat eiser, toen hij op 19 december 2017 voor de eerste keer in Nederland door de politie is aangetroffen, heeft verklaard dat hij [naam 1] is, uit Kazela komt en dat hij de Eritrese nationaliteit heeft. Vervolgens heeft eiser op 21 oktober 2022 voor de eerste keer asiel aangevraagd en heeft hij verklaard dat hij [naam 2] is, uit Kassala komt en dat hij de Soedanese nationaliteit heeft. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor Dublin op 21 juli 2023 verklaard dat de achternaam [achternaam 1] niet correct is en dat dit [achternaam 2] moet zijn. Ook heeft hij in dit gehoor verklaard dat hij de Eritrese nationaliteit heeft. Op 10 april 2024 heeft eiser een aanvraag ingediend voor de vervanging of vernieuwing van zijn vreemdelingendocument. Eiser heeft toen de achternaam [achternaam 3] genoteerd. Tijdens het nader gehoor op 26 februari 2024 heeft eiser verklaard dat hij zijn nationaliteit heeft veranderd naar de Eritrese nationaliteit, door zich hier aan te melden als iemand uit Eritrea. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht gesteld dat eisers verklaringen geen samenhangend geheel vormen. De enkele stelling van eiser dat hij altijd consistent heeft verklaard over zijn geboortedatum, doet aan het voorgaande niet af. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij geen inspanning heeft geleverd om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aan te tonen. Eiser heeft namelijk geen enkel document overgelegd. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser vanuit Nederland had kunnen proberen om aan documenten te komen die zijn identiteit, nationaliteit en herkomst onderbouwen. Weliswaar zijn in Eritrea weinig documenten voorhanden, maar zoals eiser in zijn beroepschrift stelt, is Soedan het land waar hij het langst gewoond heeft. Niet valt in te zien waarom eiser geen inspanningen heeft verricht om documenten te verkrijgen uit Soedan. De rechtbank volgt eiser tevens niet in zijn stelling dat eiser niet eerder in de gelegenheid was om een asielaanvraag in te dienen, omdat hij pas in 2022 in Nederland is aangekomen. Uit het dossier blijkt namelijk dat eiser eerder op 19 december 2017 is aangehouden in Nederland door de politie. Eiser heeft toen geen asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft dus terecht aan eiser tegengeworpen dat hij zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend en dat hij daarvoor geen goede verklaring heeft. De stelling van eiser dat hij in het herkomstonderzoek laat zien dat hij kennis heeft van Soedan en van zijn voormalige woonplaats, kan eiser niet baten, nu verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat eiser slechts basale kennis over Kasala heeft kunnen geven en dat deze kennis onvoldoende is om overtuigend te constateren dat eiser werkelijk uit Kasala komt en de Soedanese nationaliteit bezit. De enkele stelling van eiser dat hij wil meewerken aan een taalonderzoek, doet aan al het voorgaande niets af. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Nu verweerder de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, kan op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een verdere beoordeling van het asielrelaas van eiser, waaronder de asielmotieven, achterwege blijven. De asielmotieven hebben immers slechts betekenis tegen de achtergrond van de herkomst, identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4061).
Inreisverbod
6. Eiser voert verder aan dat het inreisverbod van twee jaren niet proportioneel is, nu verweerder ook had kunnen volstaan met het opleggen van een inreisverbod van één jaar. Hij legt hieraan ten grondslag dat dit zijn eerste asielaanvraag is en eiser op geen enkele wijze een gevaar vormt voor de openbare orde.
6.1.
Verweerder heeft het inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 als rechtstreeks gevolg van het terugkeerbesluit opgelegd. Een inreisverbod voor de duur van twee jaar is de standaard, tenzij een vreemdeling individuele omstandigheden aanvoert op grond waarvan moet worden afgezien van het inreisverbod of de duur ervan moet worden verkort. Verweerder heeft in de stelling van eiser dat dit zijn eerste asielaanvraag is geen reden hoeven zien om af te zien van het inreisverbod dan wel de duur ervan te verkorten. De rechtbank merkt verder op dat het openbare orde criterium geen rol speelt bij het opleggen van een inreisverbod van twee jaren. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. D.E. Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.