ECLI:NL:RBDHA:2025:5108

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL24.39258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag van eiseres uit Syrië

In deze zaak heeft eiseres op 6 november 2023 een opvolgende asielaanvraag ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 1 februari 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 18 maart 2024 door de rechtbank Arnhem gegrond werd verklaard, met de opdracht aan de minister om opnieuw op de aanvraag te beslissen. Eiseres heeft de minister op 23 september 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag en heeft op 8 oktober 2024 beroep ingesteld wegens dit niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor de minister is verstreken en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is kennelijk gegrond. De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister binnen acht weken na het verstrijken van de 21 maanden, die zijn vastgesteld door het Besluit- en Vertrekmoratorium (BVM) voor vreemdelingen uit Syrië, een besluit op de aanvraag moet bekendmaken. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de minister uiterlijk 1 oktober 2025 een besluit op de aanvraag moet bekendmaken, of binnen acht weken na het eindigen van het BVM, indien dit eerder eindigt. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39258

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Bij formulier, ontvangen op 6 november 2023, heeft eiseres een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 1 februari 2024 heeft de minister de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep (NL24.3995) ingesteld. Bij uitspraak van 18 maart 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag van eiseres te nemen.
2. Bij brief van 23 september 2024 heeft eiseres de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Op 8 oktober 2024 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. In deze uitspraak beslist de rechtbank op dit beroep.
3. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

4. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
5. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
6. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Deze termijn geldt eveneens voor de bij uitspraak van 18 maart 2024 door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, aan de minister gegeven opdracht om opnieuw op de opvolgende asielaanvraag van eiseres te beslissen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken, dat eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) alleen een rechterlijke dwangsom opleggen. [1] Daarnaast zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiseres.
9. De Afdeling heeft het 8+8-wekenmodel passend geacht. [2] De rechtbank ziet echter in dit geval aanleiding van dit model af te wijken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De minister heeft met het besluit van 11 december 2024, in werking getreden op 14 december 2024, een Besluit- en Vertrekmoratorium (BVM) ingesteld voor vreemdelingen uit Syrië, waarmee de beslistermijn voor lopende asielaanvragen is verlengd tot ten hoogste 21 maanden. [3] Dat is in geval van eiser 6 augustus 2025. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen acht weken na het verstrijken van de 21 maanden uit de Procedurerichtlijn [4] een beslissing op de aanvraag bekend moet maken, tenzij het BVM eerder eindigt dan 21 maanden na de aanvraag van eiseres. In dat laatste geval dient de minister binnen acht weken na het eindigen van het BVM een besluit op de aanvraag bekend te maken.
10. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van
€ 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, de minister voor
1 oktober 2025, of - indien het BVM eerder eindigt dan 6 augustus 2025 - binnen acht weken na het eindigen van het BVM, alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
12. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om uiterlijk 1 oktober 2025 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien het BVM eerder eindigt dan 6 augustus 2025 dient de minister binnen acht weken na het eindigen van het BVM een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353.
2.Zie de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
3.Besluit van 11 december 2024 tot het instellen van een besluitmoratorium en een vertrekmoratorium voor vreemdelingen afkomstig uit Syrië (
4.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.