ECLI:NL:RBDHA:2025:5105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
09/293865-24 en 10/157905-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van een gewapende overval in vereniging van een tweedehands elektronicawinkel en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Op 27 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 19-jarige verdachte, die beschuldigd werd van een gewapende overval op een tweedehands elektronicawinkel in Leiden op 13 september 2024. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, heeft samen met een medeverdachte de winkel betreden met gezichtsbedekkende kleding en een machete. Tijdens de overval bedreigden zij de aanwezige klanten en medewerkers met geweld, waarbij de verdachte ook een vuurwapen gelijkend voorwerp gebruikte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten wettig en overtuigend heeft begaan, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft de schadevergoedingsvorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/293865-24 en 10/157905-24 (tul)
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats 1] ,
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
thans preventief gedetineerd in de [jeugdinrichting] in [plaats 2].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 december 2024 (pro forma) en
13 maart 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. de Vries en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. E. Manders naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 september 2024 te Leiden
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meerdere mobiele telefoons, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan CEX (filiaal: Haarlemmerstraat), in elk geval aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan,
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1]
en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met een bivakmuts op het hoofd, althans voorzien van gezichtsbedekkende
kleding, de winkel CEX te betreden, en/of
- een machete, althans een groot mes/scherp puntig voorwerp, en/of een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp (op korte afstand) (dreigend) te tonen/richten
aan/op die [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] , en/of
- ( vervolgens) tegen die [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4]
te zeggen dat zij op de grond moeten (blijven) liggen;
2
hij op of omstreeks 13 september 2024 te Leiden
[naam 5] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- een machete, althans een groot mes/scherp puntig voorwerp, en/of een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp (op korte afstand) (dreigend) te tonen/richten
aan/op die [naam 6] , en/of
- ( vervolgens) het wapen door te laden en/of tegen die [naam 6] te zeggen "Ik
ga trekken" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024296903, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 212). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 13 maart 2025;
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 13 september 2024 (p. 167-171);
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 13 september 2024 (p. 173-176);
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , opgemaakt op 13 september 2024 (p. 178-182);
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 4] , opgemaakt op 13 september 2024 (p. 200-203);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 september 2024 (p. 115-142).
Ten aanzien van feit 2
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 13 maart 2025;
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 5] , opgemaakt op 13 september 2024 (p. 183-187);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 september 2024 (p. 143-149).
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. hij op 13 september 2024 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander meerdere mobiele telefoons, die geheel of ten dele aan CEX (filiaal: Haarlemmerstraat) toebehoorden
,heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van bedreiging met geweld tegen [naam 1]
en [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door
- voorzien van gezichtsbedekkende kleding de winkel CEX te betreden, en
- een machete en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op korte afstand dreigend te richten op die [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] , en
- vervolgens tegen die [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] te zeggen dat zij op de grond moeten blijven liggen;
2. hij op 13 september 2024 te Leiden [naam 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op korte afstand dreigend te richten op die [naam 6] , en
- vervolgens tegen die [naam 6] te zeggen "Ik ga trekken".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het volwassenenstrafrecht - wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Daarbij heeft hij verzocht om rekening te houden met de negatieve gevolgen van een langere detentie. Ten aanzien van de strafoplegging heeft de raadsman verzocht om een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen of een jeugddetentie tot en met mei 2025. Dit in verband met de voortgang van de schoolgang van de verdachte. Daarnaast kan een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur worden opgelegd, aldus de raadsman.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feiten
Op 13 september 2024 heeft de verdachte zich samen met een ander op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een gewapende overval van een winkel, midden in het centrum van Leiden. De verdachte en de medeverdachte zijn met gezichtsbedekkende kleding en een capuchon op de winkel binnengegaan. Hierna heeft de verdachte de werknemers en de klanten van de winkel, waaronder een stel met een kind in een kinderwagen, onder schot gehouden en hen bevolen om op de grond te gaan liggen. Vervolgens heeft de medeverdachte telefoons uit een kast achter de toonbank gepakt en in zijn tas gedaan. Hierbij heeft de medeverdachte een werkneemster, die achter de toonbank stond, opgedragen om hem hierbij te helpen. Ook heeft de verdachte de medeverdachte geholpen bij het verzamelen van de telefoons. De verdachte en de medeverdachte hebben de winkel met de buit verlaten en vervolgens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een omstander met een nepvuurwapen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij meende dat dit een echt vuurwapen betrof. Door op deze wijze te werk te gaan, hebben de slachtoffers van deze overval zich bedreigd en onveilig gevoeld. Een gewelddadige overval is voor de slachtoffers een zeer traumatische ervaring, waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Dit blijkt ook uit de toelichting op de vordering benadeelde partij van de slachtoffers. Voor slachtoffer [naam 3] betreft deze winkeloverval de tweede overval in twee maanden tijd. Naar aanleiding van deze winkeloverval is hij gediagnosticeerd met PTSS. Verder zagen willekeurige omstanders in de winkelstraat hoe twee personen met donkere kleding en de gezichten bedekt aan kwamen lopen en de winkel binnenliepen. Kort hierna verlieten deze personen de winkel en hebben zij op straat een machete en een (naar achteraf gebleken nep)vuurwapen op een omstander gericht. Dit zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 september 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Het strafblad van de verdachte zal de rechtbank dan ook niet in strafverzwarende zin meewegen bij de straftoemeting.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 11 maart 2025, opgesteld door L.C.S. Smallenburg, psychiater, en drs. T. ’t Hoen, GZ-psycholoog (hierna samen te noemen: de deskundigen). Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat bij de verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Een traumagerelateerde stoornis, zoals PTSS, kan niet worden vastgesteld noch worden uitgesloten. Voornoemde problematiek was ten tijde van het bewezenverklaarde ook aanwezig. Echter, stellen de deskundigen vast dat er geen sprake was van significante beperkingen in de gedragskeuzes van de verdachte. De deskundigen zien daarom geen argumenten om te adviseren dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte moet worden toegerekend. Er zijn bij de verdachte wel zorgen over zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Als de ingezette ontwikkeling zich voortzet en de verdachte de omgang met criminele personen blijft opzoeken, is het risico dat hij opnieuw strafbare feiten zal plegen in verhoogde mate aanwezig. Indien de verdachte zijn voornemens om nu een juiste weg in te slaan – door op legale wijze geld te verdienen, weer bij zijn ouders te wonen en zich aan hun regels te houden, en afstand te nemen van criminele personen – daadwerkelijk weet te realiseren, zal het recidiverisico afnemen. De deskundigen adviseren om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De verdachte functioneert op beneden gemiddeld intelligentieniveau en is sociaal-emotioneel gezien niet jonger dan zijn leeftijdsgenoten. Voor deze verdenking woonde de verdachte niet meer thuis en was hij bezig met begeleid wonen. De deskundigen zien onvoldoende gedragskundige argumenten om de toepassing van het jeugdstrafrecht te adviseren. Een pedagogische aanpak is naar mening van de deskundigen wel mogelijk, maar niet noodzakelijk. Daarbij komt dat een stevigere, volwassen aanpak vanuit de reclassering meer effect zal sorteren bij de verdachte. De deskundigen adviseren om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van SVG Reclassering Fivoor (hierna: de reclassering) van 12 maart 2025. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat tijdens het onderzoek ten aanzien van de verdachte op meerdere gebieden zorgen naar voren zijn gekomen, zoals over zijn negatieve sociale netwerk, houding, psychosociaal functioneren en zijn financiën. Het risico op recidive wordt als gemiddeld ingeschat. De verdachte is niet eerder voor soortgelijke delicten veroordeeld, maar is tijdens zijn proeftijd opnieuw in aanraking gekomen met politie en justitie. Na zijn detentie is de verdachte voornemens om weer bij zijn ouders te gaan wonen. Ook wil de verdachte in het bedrijf waar zijn vader werkzaam is gaan werken, waarvoor een VCA-certificaat is vereist. Het is de verdachte nog niet gelukt om dit certificaat te behalen. In mei 2025 zal de verdachte wederom examen doen. Door de reclassering worden zowel indicaties gezien voor de toepassing van het jeugdstrafrecht, als voor toepassing van het volwassenenstrafrecht. De reclassering beschouwt de Pro Justitia-rapportage als doorslaggevend en adviseert, mede gelet op de overwegingen vanuit de deskundigen, om de verdachte volgens het volwassenenstrafrecht te berechten. Tot slot adviseert de reclassering bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Toepassing van het jeugdstrafrecht-of volwassenenstrafrecht?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bestraft moet worden volgens het jeugdstrafrecht, zoals de raadsman heeft bepleit, of volgens het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte alle bewezenverklaarde feiten na zijn achttiende verjaardag heeft gepleegd. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende. De deskundigen hebben geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Uit de Pro Justitia-rapportage volgt dat de verdachte is gebaat bij duidelijke, strakkere kaders waarbij een pedagogische insteek niet noodzakelijk wordt geacht. Volgens de deskundigen zal een strengere aanpak binnen het volwassenenstrafrecht meer effect hebben op de verdachte. De reclassering heeft zich bij deze rapportage aangesloten. Verder overweegt de rechtbank dat de verdachte zijn startkwalificatie heeft behaald en hij voor zijn detentie niet meer bij zijn ouders woonde. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van de verdachte onvoldoende aanleiding om af te wijken van het bovengenoemde uitgangspunt en toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Naar het oordeel van de rechtbank is de toepassing van het volwassenenstrafrecht passend en noodzakelijk. In de strafmaat zal de rechtbank wel rekening houden met de jeugdige leeftijd van de verdachte.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft, behalve naar het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt voor volwassenen voor een winkeloverval door middel van bedreiging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren vermeld. Voor een bedreiging door het tonen van een (nep)vuurwapen geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden.
De rechtbank merkt op dat de bedreiging plaatsvond om de vlucht uit de winkel, waar de overval had plaatsgevonden, te vergemakkelijken. Zij beschouwt de bedreiging als onderdeel van de gewapende winkeloverval en niet als een geheel los staand feit. De rechtbank houdt hiermee bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarvan zal de rechtbank acht maanden voorwaardelijk opleggen en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. Het voorwaardelijk deel van de straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden beoogt de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en hem te verplichten aan zichzelf te werken om herhaling te voorkomen. In de persoonlijkheid van de verdachte, zoals naar voren komend in de Pro Justitia-rapportage, ziet de rechtbank ook aanleiding om aan de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden een proeftijd van drie jaren te verbinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7. De vordering van de benadeelde partij [naam 1] en de schadevergoedingsmaatregel
[naam 1] , ter terechtzitting bijgestaan door mr. J. Vroegindeweij, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 8.671,15, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 3.671,15 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade. Ook is de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, toekennen van de wettelijke rente en hoofdelijke veroordeling verzocht. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij verzocht om de post toekomstige schade niet-ontvankelijk te verklaren.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schade, met uitzondering van de post toekomstige schade. Deze post moet niet-ontvankelijk worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie geconcludeerd tot integrale toewijzing. De vordering dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente en daarnaast dient de schadevergoedingsmaatregel opgelegd te worden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade, voor zover deze betrekking heeft op de behandeling van psychische klachten, moet worden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De post toekomstige schade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Verder heeft de raadsman verzocht de vordering benadeelde partij in zijn geheel te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post toekomstige schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder kan op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 1.671,15. De rechtbank overweegt hierover het volgende. De post behandeling psychische klachten is voldoende onderbouwd door middel van facturen. De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post kosten uitvoering behandelplan, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij onderbouwd door middel van een e-mailbericht van de behandelaar van 26 februari 2025 met daarin de data van de toekomstige behandelingen. Daarin weegt de rechtbank mee dat de benadeelde partij sinds het bewezenverklaarde feit elke maand wordt behandeld, zoals blijkt uit de overgelegde facturen. Uit het e-mailbericht met toekomstige behandeldata blijkt eenzelfde patroon voor de maanden maart tot en met december 2025. De rechtbank zal bovengenoemde posten daarom geheel toewijzen.
Immateriële schade
Verder kan op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. Blijkens de aangifte en de toelichting op de vordering door de advocaat van de benadeelde partij, heeft het incident een grote impact op de benadeelde partij gehad. Gelet hierop, en op de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade in zijn geheel ( € 5.000,-) toewijzen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 6.671,15, bestaande uit € 1.671,15 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 september 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.671,15, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
8. De vordering van de benadeelde partij [naam 3] en de schadevergoedingsmaatregel
[naam 3] , ter terechtzitting bijgestaan door [naam 7] , werkzaam bij Slachtofferhulp Nederland, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 6.635,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 385,- aan materiële schade en € 6.250,00 aan immateriële schade. Ook is de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, toekennen van de wettelijke rente en hoofdelijke veroordeling verzocht.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft ten aanzien van de immateriële schade verzocht om dit bedrag aanzienlijk te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 385,-.
Immateriële schade
Verder kan op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. Blijkens de aangifte en de toelichting op de vordering door de medewerker van Slachtofferhulp Nederland, heeft het incident een grote impact op de benadeelde partij gehad. De benadeelde partij is in twee maanden tijd slachtoffer geworden van twee winkelovervallen. De benadeelde partij is gediagnosticeerd met PTSS en heeft EMDR-therapie gevolgd. Gelet hierop, en op de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade in zijn geheel (€ 6.250,-) toewijzen.
Totaal toegewezen
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 6.635,-, bestaande uit € 385,- aan materiële schade en € 6.250,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 september 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.635,00,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] .

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 5 december 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 10/157905-24 door de politierechter van de rechtbank Rotterdam op 28 juni 2024 voorwaardelijk opgelegde straf van 80 dagen gevangenisstraf ten uitvoer zal worden gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 juni 2024. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
8 (ACHT) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
3 (DRIE) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd na uitnodiging meldt bij SVG Reclassering Fivoor op het adres Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. zich voor de ondersteuning bij praktische zaken, het structureren van zijn vrijetijdsbesteding en het in kaart brengen van zijn sociale netwerk zal laten begeleiden door E25 of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding start zo spoedig mogelijk en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
3. zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt zal laten behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start indien geïndiceerd, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachte:
- [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats 2] ;
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. zich gedurende de proeftijd niet in Leiden bevindt, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde en hij niet zonder toestemming van de reclassering naar het buitenland gaat, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
6. op vastgestelde tijdstippen aanwezig is op de volgende locatie: [adres 2] , [postcode 2] , [plaats 1] , dan wel een opvolgend adres indien de verblijfplaats van de veroordeelde wijzigt, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en mede afhankelijk van zijn dagbesteding;
7. zich zal inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk en/of onbetaald werk, dan wel voor het volgen van een opleiding met een vaste structuur;
geeft opdracht aan SVG Reclassering te Rotterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 6.671,15 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 september 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor wat betreft de post toekomstige schade niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.671,15, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 september 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 68 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 3] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel toe tot een bedrag van € 6.635,00,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 september 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 3] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.635,00,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 september 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 68 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 juni 2024, gewezen onder parketnummer 10/157905-24, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van der Harg, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. N.I.S. Boers, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. E.P.M. van der Hoorn en L.T. Verlinde, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2025.