ECLI:NL:RBDHA:2025:501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
NL23.35578 (beroep), NL23.35562 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de intrekking van een verblijfsvergunning van een Marokkaanse vrouw

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2025, wordt het beroep van een Marokkaanse vrouw tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had op 3 juli 2023 besloten dat het verblijfsrecht van de vrouw op 24 februari 2023 was geëindigd en haar verblijfsvergunning was ingetrokken. Het bezwaar van de vrouw werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank heeft op 29 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij de vrouw, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de vrouw. De rechtbank stelt vast dat de vrouw op de hoogte was van de intrekking van haar verblijfsvergunning, maar niet tijdig actie heeft ondernomen om bezwaar te maken. De rechtbank concludeert dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de vrouw recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten, ondanks het feit dat haar beroep ongegrond is verklaard. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en bepaalt dat de proceskosten van de vrouw door de minister moeten worden vergoed tot een bedrag van €2.721,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL23.35578 (beroep)
NL23.35562 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedag] 1989, van Marokkaanse nationaliteit, eiseres/verzoekster, hierna: eiseres
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, hierna: de minister
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eiseres tegen het niet-ontvankelijk verklaren van haar bezwaar tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning voor verblijf bij partner en haar verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1
De minister heeft met het besluit van 3 juli 2023 (het primaire besluit) vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiseres op 24 februari 2023 is geëindigd en per die datum haar verblijfsvergunning ingetrokken. Met het bestreden besluit van 6 november 2023 heeft de minister het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat zij het bezwaarschrift te laat heeft ingediend.
1.2
Eiseres heeft beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, I. Zyad als tolk in de Arabische taal en de gemachtigde van de minister. Ook de moeder van eiseres was aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiseres hoeft dus geen griffierecht te betalen.
3. De rechtbank beoordeelt of de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
5. Eiseres is 36 jaar oud en afkomstig uit Marokko. Eiseres is per 31 december 2019 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning met het doel ‘verblijf als familie of gezinslid bij [referent] (referent). De minister heeft op 28 maart 2023 een meldingsformulier ontvangen van referent. Daarin staat dat de gezinsband tussen eiseres en referent per 24 februari 2023 is verbroken, dat er een verzoek tot echtscheiding is ingediend en dat eiseres sinds [geboortedag] 2023 bij haar ouders in Marokko verblijft.
De besluitvorming
6. Met het primaire besluit heeft de minister de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken, omdat zij niet langer aan de voorwaarden voldoet. Eén van de voorwaarden is namelijk dat eiseres en referent gehuwd zijn, samenwonen en een gemeenschappelijk huishouden voeren. [1]
6.1
Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres het bezwaarschrift buiten de termijn van vier weken heeft ingediend. Het bestreden besluit is op 4 juli 2023 aan eiseres verzonden, wat betekent dat tot en met 1 augustus 2023 een bezwaarschrift kon worden ingediend. Het bezwaarschrift van eiseres is echter pas op 15 september 2023 verzonden en diezelfde dag door de IND [2] ontvangen.
Juridisch kader
7. Op grond van artikel 6:11 van de Awb [3] blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dit betekent dat als eenmaal is vastgesteld dat de termijn is overschreden, moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding verwijtbaar of juist verschoonbaar is. Voor deze beoordeling is de uitspraak van het CBb [4] van 30 januari 2024 van belang. [5] Uit deze uitspraak volgt dat de rechtbank eerst dient te beoordelen of het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift aan eiseres kan worden toegerekend en, als dat niet het geval is, of eiseres het bezwaarschrift zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd, heeft ingediend. Alleen dan is de termijnoverschrijding verschoonbaar.
7.1
De bestuursrechter kan oordelen dat de termijnoverschrijding niet aan de indiener wordt toegerekend als de termijnoverschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen. De beoordeling van de verschoonbaarheid in geval van een beroep op bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, vergt een op het individuele geval gerichte, contextuele benadering. Hierbij valt in de eerste plaats te denken aan persoonlijke omstandigheden van de indiener zelf, zoals psychisch onvermogen, ernstige ziekte of ongeval van de indiener. In de tweede plaats kan worden gedacht aan externe omstandigheden die voor overbelasting of stress bij de indiener zorgen, zoals een natuurramp, een besmettelijke dierziekte op het bedrijf of een brand in de woning of in een bedrijfspand.
7.2
Daarnaast biedt de term “redelijkerwijs” in artikel 6:11 van de Awb het bestuursorgaan en de bestuursrechter enige ruimte om ook in gevallen waarin sprake is van slechts een geringe verwijtbaarheid met betrekking tot de termijnoverschrijding, deze niet aan de indiener toe te rekenen. Of sprake is van een geringe verwijtbaarheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hierbij kunnen de hoedanigheid van de indiener (burger, onderneming, belangenorganisatie, bestuursorgaan) en de mate van deskundigheid en professionaliteit, de omvang van de termijnoverschrijding en de vraag of sprake is van een meerpartijengeschil een rol spelen.
Goede procesorde
8. De rechtbank buigt zich allereerst over het standpunt van de minister ter zitting dat de stukken die de gemachtigde van eiseres een dag voor de zitting (op 28 oktober 2023) heeft ingediend te laat zijn overgelegd. De minister acht dit in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank overweegt dat, ondanks dat de stukken laat zijn ingediend, de gemachtigde van de minister ter zitting heeft aangegeven dat zij tijd heeft gehad om de stukken te bekijken. De rechtbank betrekt deze stukken daarom in haar beoordeling.
Beoordeling van de termijnoverschrijding
9. Niet in geschil is dat het bestreden besluit op juiste wijze bekend is gemaakt, en dat niet binnen de gestelde termijn bezwaar is gemaakt. Het staat ook niet ter discussie dat de termijnoverschrijding in dit geval is veroorzaakt doordat eiseres niet binnen de bezwaartermijn kennis heeft genomen van de beschikking. Daarom moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding aan haar kan worden toegerekend.
9.1
Eiseres stelt dat de termijnoverschrijding wegens persoonlijke omstandigheden niet verwijtbaar is. Voor eiseres was het immers naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 7 juni 2023 in de echtscheidingsprocedure niet meer toegestaan om naar haar voormalige woonadres te gaan en deze woning te betreden. Eiseres heeft pas op 1 september 2023 het advies van de gemeente Haarlem gekregen om contact op te nemen met de IND over haar verblijfsstatus. Zij heeft daarna voldoende inspanningen verricht om tijdig aan de informatie over haar intrekking te komen.
9.2
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet ter discussie staat hoe de situatie tussen eiseres en referent is verlopen, en dat deze situatie voor eiseres moeilijk is geweest.
Eiseres heeft verklaard [6] over hoe referent een ticket heeft geboekt om op haar verjaardag, [geboortedag] 2023, naar Marokko te gaan om de operatie van haar zus bij te kunnen wonen. Begin april 2023 ontving eiseres in Marokko met verbazing een brief van de echtscheidingsadvocaat van referent waarin hij aangeeft te willen scheiden en dat eiseres geen toegang meer heeft tot de echtelijke woning en haar spullen. Eiseres is op 7 april 2023 naar Nederland teruggekeerd. Bij uitspraak van 7 juni 2023 van de familierechter is eiseres de toegang tot de echtelijke woning ontzegd. Referent heeft de post achtergehouden en haar niet op de hoogte gesteld van de beschikking van de IND. Ook heeft referent de wachtwoorden van Digi-D en MijnIND gewijzigd, waardoor eiseres geen toegang meer had tot haar accounts en de informatie niet digitaal kon inzien. Referent heeft altijd de administratie en persoonlijke zaken van eiseres geregeld.
9.3
De rechtbank heeft eiseres op de zitting gehoord en begrijpt dat de gebeurtenissen voor haar ingrijpend zijn geweest. Eiseres heeft veel aan haar hoofd gehad en bevindt zich door het (eerdere) handelen van referent nog steeds in een lastige situatie. Ook kan de rechtbank begrijpen dat zij vanwege haar mentale gesteldheid niet met de post bezig was. De jurisprudentie van het CBb biedt hierbij meer ruimte voor maatwerk. Dit neemt niet weg dat de lat nog steeds hoog ligt. [7]
9.4
De rechtbank komt gelet op de samenloop van omstandigheden tot het oordeel dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is of dat eiseres een slechts gering verwijt treft. De rechtbank acht hiervoor relevant dat eiseres lange tijd heeft gewacht met het ondernemen van actie om haar post te ontvangen. Eiseres was sinds begin april 2023, met de brief van de echtscheidingsadvocaat, op de hoogte van het feit dat zij (feitelijk) geen toegang meer had tot de echtelijke woning en dus ook niet tot haar post. Op de zitting van 23 mei 2023 in de echtscheidingsprocedure heeft eiseres haar verzoek om uitsluitend gebruik te maken van de echtelijke woning laten vallen, onder de voorwaarde dat zij beschikking krijgt over haar persoonlijke spullen. Op 7 juni 2023 heeft de rechtbank bepaald dat referent bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en dat eiseres de woning niet mag betreden. Eiseres heeft pas in oktober 2023 een nieuw adres, en in november 2023 een nieuwe Digi-D aangevraagd. Eiseres verbleef in de tussentijd bij kennissen. De minister heeft op de zitting terecht gewezen op de mogelijkheid om in die tijd een briefadres aan te vragen. Dat er sprake was van een stoorzender, namelijk een referent die haar in het duister hield wat betreft haar administratie, neemt niet weg dat er in deze situatie ook een eigen verantwoordelijkheid op eiseres rustte. Het was immers duidelijk voor eiseres dat referent niet meewerkte, haar post achterhield en dat zij geen toegang meer had tot de online accounts. Hoewel eiseres veel stress en zorgen in deze periode ervoer, is dat in dit geval niet genoeg om aan te nemen dat eiseres niet in staat was om eerder kennis te nemen van de beschikking. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat eiseres een hoogopgeleide vrouw is en zij eerder in staat is geweest om professionele hulp in te schakelen. De verklaring van eiseres (pas) op zitting dat zij in die tijd medicatie gebruikte waar je heel suf van wordt, vindt de rechtbank onvoldoende.
9.5
Conclusie is dan ook dat de minister het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank ziet in de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Hoorplicht
10. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht slaagt. Eiseres heeft in het bezwaarschrift uitdrukkelijk verzocht om een hoorzitting. Gelet op wat in bezwaar is aangevoerd, kon niet op voorhand worden gezegd dat redelijkerwijs geen twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding om het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Niet is gebleken dat eiseres door het niet horen in bezwaar in haar belangen is geschaad. Zij heeft in beroep uitgebreid haar situatie kunnen toelichten. Bovendien zou het horen in bezwaar niet hebben geleid tot een ander besluit. Daartoe verwijst de rechtbank naar wat hiervoor is overwogen.

Conclusie

11. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
12. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank nu op het beroep heeft beslist.
13. Omdat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft en de rechtbank artikel 6:22 van de Awb heeft toegepast, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van €907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL23.35578,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL23.35562,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in alle zaken,
- bepaalt dat verweerder de proceskosten van eiseres moet vergoeden tot een bedrag van €2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. I.I. Mooij, griffier.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen
binnen 4 wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000 artikel 3.14 sub a en artikel 3.17.
2.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.College van Beroep voor het bedrijfsleven.
6.Op zitting en in haar brief van 9 augustus 2024.
7.ECLI:NL:CBB:2024:31, r.o. 3.5.