In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2025, wordt het beroep van een Marokkaanse vrouw tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had op 3 juli 2023 besloten dat het verblijfsrecht van de vrouw op 24 februari 2023 was geëindigd en haar verblijfsvergunning was ingetrokken. Het bezwaar van de vrouw werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank heeft op 29 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij de vrouw, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de vrouw. De rechtbank stelt vast dat de vrouw op de hoogte was van de intrekking van haar verblijfsvergunning, maar niet tijdig actie heeft ondernomen om bezwaar te maken. De rechtbank concludeert dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de vrouw recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten, ondanks het feit dat haar beroep ongegrond is verklaard. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en bepaalt dat de proceskosten van de vrouw door de minister moeten worden vergoed tot een bedrag van €2.721,-.