ECLI:NL:RBDHA:2025:498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
NL25.952
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en onvoldoende voortvarendheid bij uitzetting van vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de verweerder onvoldoende voortvarend had gewerkt aan de uitzetting van de eiser naar Tunesië. De eiser was op 11 december 2024 in bewaring gesteld, maar de rechtbank constateerde dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. De rechtbank wees erop dat de verweerder enkel vertrekgesprekken had gevoerd en geen actieve stappen had ondernomen om de uitzetting te realiseren, zoals het aanvragen van een laissez-passer bij de Tunesische autoriteiten. Dit was in strijd met de verplichting van de verweerder om voldoende voortvarend te handelen.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring met ingang van 2 januari 2025 onrechtmatig was en beval de opheffing van deze maatregel. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.400,- aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast werden de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak werd gedaan door mr. E.C. Harting, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.952

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Altena-Staalenhoef),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

Procesverloop

Met het besluit van 11 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt, dan wel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan die uitzetting.
Zicht op uitzetting
1.1.
Verweerder heeft eiser op 11 december 2024 in bewaring gesteld met het oog op zijn uitzetting naar Tunesië. Niet is gebleken dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Tunesië in algemene zin ontbreekt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3990, overwogen dat er in 2022 en 2023 laissez-passers zijn afgegeven door de Tunesische autoriteiten en dat er uitzettingen met een laissez-passer naar Tunesië hebben plaatsgevonden. De rechtbank is niet gebleken dat de Tunesische autoriteiten nadien gestopt zijn met het afgeven van laissez-passers. Ook is de rechtbank niet gebleken dat zicht op uitzetting in het concrete geval van eiser ontbreekt. Verweerder heeft zich op de zitting terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aan zijn plicht voldoet om actief en volledig mee te werken aan zijn uitzetting. Uit de maatregel van bewaring en het verslag van het vertrekgesprek van 2 januari 2025 blijkt dat eiser niets heeft gedaan om aan documenten te komen of contact op te nemen met het Tunesische autoriteiten, terwijl dergelijke acties in beginsel zouden kunnen leiden tot een uitzetting naar Tunesië binnen een redelijke termijn.
1.2
De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid
1.3.
Verweerder moet voldoende voortvarend werken aan de uitzetting. Uit het verslag van het eerder genoemde vertrekgesprek van 2 januari 2025 blijkt dat tijdens een vorig gesprek is besproken dat eisers vingerafdrukken kennelijk niet voorkomen in de systemen van Tunesië, en nu er geen andere aanknopingspunten zijn, er geen nieuwe lp-aanvraag is opgestart. Al sinds het vorige vertrekgesprek heeft verweerder dus geen lp-traject meer lopen. Verweerder heeft sindsdien alleen een vertrekgesprek gevoerd op 2 januari 2025. Niet is gebleken wat verweerder nadien heeft gedaan om de uitzetting alsnog te bewerkstellingen. Verweerder heeft op de zitting desgevraagd toegelicht dat eiser onbekend is bij de Tunesische autoriteiten en dat het nu aan eiser is om actie te ondernemen. De rechtbank maakt hieruit op dat verweerder in dat kader zelf niets meer van plan is. De rechtbank benadrukt echter dat het aan verweerder is om voortvarend te werken aan de uitzetting en dat hij dus niet kan afwachten of eiser op enig moment wel gaat meewerken. Omdat er nu geen openstaande lp-aanvraag is en verweerder die ook niet meer probeert op te starten omdat daartoe volgens hem geen aanknopingspunten zijn, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met (alleen) het voeren van vertrekgesprekken niet meer voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Van verweerder mag worden verwacht dat hij eiser met een lp-traject gedwongen probeert uit te zetten.
1.4.
Gelet op het voorgaande handelt verweerder onvoldoende voortvarend. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

2. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 2 januari 2025, de datum van het laatste vertrekgesprek, onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag, 15 januari 2025.
3. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0 x € 130,- (verblijf politiecel) en 14 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.400,-.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.400,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.