ECLI:NL:RBDHA:2025:4967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.6963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging van de overdrachtstermijn in het kader van Dublin-regelgeving

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 7 februari 2025, waarbij de overdrachtstermijn is verlengd vanwege onderduiken. De rechtbank onderzoekt of het bestreden besluit op de juiste wijze is bekendgemaakt en of er daadwerkelijk sprake is van onderduiken. Eiser was niet aanwezig op de afgesproken ophaaltijd voor zijn overdracht naar Duitsland en stelt dat het besluit niet correct is bekendgemaakt, omdat het gericht was aan een vorige gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat de bekendmaking op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden en dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser onderduikt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Duitsland. De rechtbank wijst erop dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat hij zich niet doelbewust aan de overdracht heeft onttrokken, ondanks zijn stellingen over zijn aanwezigheid in het AZC en zijn knieoperatie. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 17 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6963
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. A. Hadfy - Kovacs).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 7 februari 2025 waarmee de overdrachtstermijn is verlengd vanwege onderduiken.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser was niet aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit waarmee de overdrachtstermijn is verlengd van de minister. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het bestreden besluit waarmee de overdrachtstermijn is verlengd in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
4. Het gaat in deze zaak om een beroep tegen het besluit van de verlenging van de overdrachtstermijn vanwege onderduiken (het bestreden besluit). De overdracht stond gepland op 7 februari 2025 om 11 uur. Eiser is niet verschenen op de daarvoor afgesproken ophaaltijd en was ook niet op zijn kamer of elders in het COA aanwezig voor zover redelijkerwijs bekend.
Is het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt?
5. Eiser stelt dat het bestreden besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Het bestreden besluit is gericht aan mr. Vleesenbeek (een vorige gemachtigde) en niet aan eiser of gemachtigde. Het besluit heeft daarom, volgens eiser, geen effect. Eiser is op 11 februari 2025 pas bekend geraakt met het bestreden besluit. Dat was nadat de uiterste overdrachtsdatum was verstreken. Het was daarom niet meer mogelijk om de overdrachtsdatum te verlengen. De minister is dan ook verantwoordelijk geworden voor de behandeling van het asielverzoek.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In overweging 75 van het arrest Jawo1 van het Hof van Justitie is bepaald dat het voor de verlenging van de overdrachtstermijn naar maximaal achttien maanden volstaat dat de verzoekende lidstaat vóór het verstrijken van de overdrachtstermijn van zes maanden de verantwoordelijke lidstaat ervan op de hoogte brengt dat de betrokken persoon is ondergedoken en tegelijkertijd de nieuwe overdrachtstermijn meedeelt. Dat wil zeggen: de rechtsgevolgen van het besluit gaan in, en het besluit treedt daarmee in werking, als het aan de andere lidstaat bekend is gemaakt. Bekendmaking aan de betrokken vreemdeling is daarvoor niet vereist. Dat zou zich ook niet verhouden tot het feit dat de vreemdelingen ondergedoken is. Vanwege het beginsel van voorrang van Unierecht prevaleert in dit geval de uitleg van het Hof van Justitie aan artikel 29, tweede lid, tweede zin, van de Dublinverordening boven artikelen 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht2.
7. De rechtbank is, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze op 7 februari 2025 bekend is gemaakt. Anders dan eiser stelt, valt uit de Afdelingsuitspraak van 14 december 20223, met daarin het oordeel dat de verlenging van de overdrachtstermijn een besluit is waartegen beroep openstaat een rechtsmiddel ingesteld kan worden, niet iets anders dan onder r.o. 6 is uiteengezet af te leiden. De beroepsgrond slaagt niet.

Is er sprake van onderduiken?

8. Eiser voert aan dat de minister niet/onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er is geconcludeerd dat eiser is ondergedoken. Volgens eiser is er ook geen sprake geweest van onderduiken. Eiser heeft er niet doelbewust voor gezorgd dat hij buiten het bereik bleef van de nationale autoriteiten met het doel de overdracht te voorkomen. Eiser heeft de aan hem toegekende woonplaats ook niet verlaten zonder de nationale autoriteiten hiervan op de hoogte te stellen. Eiser verbleef op het AZC en heeft zich altijd gemeld. Eiser kon zijn woonplaats ook niet verlaten, omdat hij vanwege een knieoperatie beperkt is met lopen. De medische stukken hierover zijn bij de minister al in het bezit en de minister is reeds bekend met de medische klachten en behandeling.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van die vreemdeling gaat dan over op de verzoekende lidstaat.

1.ECLI:EU:C:2019:218.

2 Zie het Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 juli 1964, ECLI:EU:C:1964:66 (Costa/E.N.E.L.).
10. Uit het Jawo arrest4 volgt dat de vreemdeling „onderduikt” in de zin van die bepaling wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, teneinde deze overdracht te voorkomen. Aangenomen mag worden dat zulks het geval is wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn desbetreffende verplichtingen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. De betrokken verzoeker behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten.
11. Artikel C1/2.6 van de Vc vermeldt verder dat: “(…) Van belang is dat de vreemdeling in kennis wordt gesteld van zijn verplichting om medewerking te verlenen aan de overdracht en de gevolgen van het niet verlenen van medewerking aan de overdracht aan de andere lidstaat. Als de vreemdeling hiervan in kennis is gesteld, neemt de IND in ieder geval aan dat de vreemdeling zich opzettelijk aan de uitvoering van de overdracht heeft onttrokken als hij niet verschijnt bij de voor hem geplande overdracht aan de andere lidstaat. Hetzelfde geldt wanneer de vreemdeling slechts tijdelijk uit beeld is en de geplande overdracht om die reden geen doorgang kon vinden. (…)”
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat er sprake is van onderduiken, omdat eiser voldoende is geïnformeerd over zijn verplichtingen en over zijn vertrek op 7 februari 2025, desondanks stond eiser niet klaar voor zijn vertrek, was hij niet aanwezig op zijn kamer of elders in het COA en heeft eiser daarover geen contact met COA of DT&V opgenomen.
13. Uit het dossier blijkt namelijk het volgende:
- Eiser is, gezien het door hem op 8 juli 2024 ondertekende M35-H formulier (dossierstuk 17), gewezen op zijn verplichtingen om zich tijdens zijn procedure beschikbaar te houden en wijzigingen in zijn situatie direct te melden (bij de IND).
- Dit is tijdens het vertrekgesprek van 3 februari 2025 (dossierstuk 80) herhaald. In dit vertrekgesprek is eiser verder geïnformeerd over zijn overdracht op 7 februari 2025 om 11 uur, het feit dat het vervoer vanaf de noodopvang [plaats] naar de landsgrens is geregeld en dat een medewerker van het COA hem een dag voor de overdracht zal informeren over het tijdstip waarop hij zich op de dag van zijn vertrek moet melden bij de receptie. Ook is hij er in dit gesprek – net zoals op 24 december 2024 – zie TBBA formulier (dossierstuk 57) – op gewezen dat hij verplicht is om medewerking te verlenen aan de overdracht en wat de gevolgen zijn wanneer hij niet verschijnt bij het voor hem geregelde vervoer of niet vrijwillig instapt.
- Uit de email van 10 maart 2025 van het DT&V en het TBBA-formulier (dossierstukken 57 en 80) blijkt verder dat eiser op 6 februari 2025 is geïnformeerd over de precieze tijd van het vertrek vanuit het COA. Een COA medewerker is om 20:20/21:14/21:27 uur bij eiser langsgegaan in zijn kamer. Eiser bleek niet in zijn kamer aanwezig te zijn en volgens kamergenoten was eiser vertrokken. Eiser is vervolgens door middel van een briefje op zijn bed geïnformeerd over de ophaaltijd.
- Eiser is desondanks niet op de afgesproken tijd verschenen bij de receptie. Het COA heeft toen een kamercontrole uitgevoerd en eiser was niet aanwezig op zijn kamer. Tijdens de kamer controle bleek dat zijn bed was opgemaakt en niet was beslapen. De kamergenoot van eiser gaf aan dat hij eiser niet meer heeft gezien, wanneer de kamergenoot eiser voor het laatst had gezien, werd uit het gesprek met de COA medewerker niet helemaal duidelijk.
- De DV&O was om 7:25 uur aanwezig bij de opvanglocatie en is om 7:45 uur zonder eiser vertrokken.

4.ECLI:EU:C:2019:218.

14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het onderduiken door eiser, gezien voornoemd kader, dan ook mogen aannemen. De stellingen van eiser geven geen aanleiding tot een ander oordeel.
15. Eiser heeft zijn stelling dat hij zich niet doelbewust aan de overdracht heeft onttrokken, omdat hij wel op AZC aanwezig was, zich altijd aan de meldplicht heeft gehouden en hij ook niet weg kan omdat hij vanwege een knieoperatie beperkt is, niet onderbouwd. Daar komt bij dat niet duidelijk is dat een en ander tot gevolg zou moeten hebben dat eiser zich niet aan het vertrek zou kunnen hebben onttrokken en dit komt ook niet overeen met hetgeen uit voornoemde dossierstukken blijkt.
16. De stelling van eiser ter zitting dat in de brief aan zijn gemachtigde over de overdracht slechts staat dat de overdracht op 7 februari 2025 om 11 uur zal plaatsvinden, maakt het voorgaande ook niet anders. Eiser is zelf geïnformeerd over de ophaaltijd van het COA voor deze overdracht en zijn verplichtingen in dat kader. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 maart 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.