ECLI:NL:RBDHA:2025:4959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7959
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had op 19 februari 2025 de aanvraag van eiser tot het verlenen van een asielvergunning niet in behandeling genomen, met de stelling dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser en concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser had aangevoerd dat hij het Dublingrondgebied voor langer dan drie maanden had verlaten, waardoor de verantwoordelijkheid van Oostenrijk zou vervallen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk langer dan drie maanden buiten het Dublingrondgebied heeft verbleven. De rechtbank wijst erop dat de minister in zijn besluit gemotiveerd op de zienswijze van eiser is ingegaan en dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om het besluit te vernietigen. De rechtbank bevestigt dat het bestreden besluit in stand blijft en dat eiser mag worden overgedragen aan Oostenrijk. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats
Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7959
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A.E. Martinez Linnemann),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 19 februari 2025 om de aanvraag van eiser tot het verlenen van een asielvergunning niet in behandeling te nemen. De minister heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat, volgens de minister, Oostenrijk verantwoordelijk is.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit van de minister om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feitelijk verloop
4. De minister heeft op 7 januari 2025 een claimverzoek gestuurd naar Oostenrijk. Oostenrijk heeft op 7 januari 2025 het claimverzoek afgewezen met als reden dat de verblijfplaats van eiser vanaf 24 januari 2022 niet meer bekend is en het niet waarschijnlijk is dat eiser sindsdien onopgemerkt op het Dublingrondgebied is verbleven.
5. De minister heeft op 8 januari 2025 een tweede claimverzoek (Second Opinion) verstuurd naar Oostenrijk. In dit tweede verzoek heeft de minister nieuwe informatie over het feit dat eiser op 8 maart 2023 in Griekenland als illegaal is geregistreerd, en waarmee geconcludeerd kon worden dat eiser nog op het Dublingrondgebied verbleef, meegestuurd.
Dit tweede claimverzoek is op 8 januari 2025 door de Oostenrijkse autoriteiten geaccepteerd.
Procesbelang
6. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. Via een bericht in het digitale dossier heeft de minister op 10 maart 2025 laten weten dat eiser op of omstreeks 7 maart 2025 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde heeft als reactie op dit bericht op 10 maart 2025 laten weten dat zij vorige week nog contact heeft gehad met eiser over dit beroep. De gemachtigde is van oordeel dat het contact met eiser voldoende is om aan te nemen, dat het contact niet als verbroken kan worden beschouwd. Ook kan niet worden aangenomen dat eiser geen belang heeft bij zijn procedure.
7. Nu de gemachtigde ook tijdens de zitting uitdrukkelijk heeft bevestigd dat zij vorige week nog telefonisch contact heeft gehad over de procedure met eiser, neemt de rechtbank procesbelang aan.
Zienswijze
8. Eiser voert aan dat zijn zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit gemotiveerd op de zienswijze is ingegaan. Eiser maakt niet concreet inzichtelijk waarom deze motivering niet juist zou zijn, noch op welke punten van zijn zienswijze de minister niet, althans onvoldoende is ingegaan. Dit had wel op zijn weg gelegen. Daarom gaat de rechtbank aan deze beroepsgrond voorbij.

Dublin-grondgebied en het claimverzoek

10. Eiser voert aan dat hij het grondgebied van de lidstaten voor langer dan drie maanden heeft verlaten, waardoor op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening, de verplichting van Oostenrijk tot terugname is komen te vervallen. Bij de vraag in het gehoor of hij heel de periode van 11 november 2020 tot aan eind augustus 2024 in Oostenrijk heeft verbleven, is iets niet goed gegaan met de vertaling waardoor hij deze vraag niet goed heeft begrepen. Eiser is namelijk nog in Griekenland geweest en is daarna naar Turkije vertrokken. Eiser verwijst naar het document (dossierstuk 33) dat hij heeft overlegd, waaruit zou blijken dat hij drie maanden of langer weg is geweest. De minister heeft daarom volgens eiser ten onrechte in het claimverzoek opgenomen dat eiser geen documenten heeft overlegd om te onderbouwen dat hij drie maanden of langer het grondgebied heeft verlaten, en het document ten onrechte niet bijgevoegd. Er is sprake van een onvolledig niet rechtsgeldig claimverzoek. Eiser verwijst hiervoor ook naar een uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 18 oktober 20241. Eiser heeft op dit alles reeds verwezen in zijn correcties en aanvullingen (dossierstuk 7) op het verslag van het Dublin aanmeldgehoor op 22 november 2024 (dossierstuk 20) en in zijn zienswijze. Dat eiser pas op 28 januari 2025 deze correcties en zienswijze heeft ingediend en dat dit na het claimverzoek van 7 januari 2025 was, maakt niet dat aan het meegestuurde document (dossierstuk 33) geen waarde gehecht kan worden. Het indienen van correcties en aanvullingen voor het Dublin aanmeldgehoor hebben geen termijn en kunnen ook tijdens de zienswijze worden ingediend. Het feit dat eiser de tolk goed heeft verstaan, staat er niet aan in de weg dat deze een fout kan hebben gemaakt bij het terugvertalen naar het Nederlands. De vertaalde antwoorden zijn niet aan eiser voorgehouden tijdens het Dublin aanmeldgehoor.

1.ECLI:NL:RBDHA:2024:17223.

11. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening is het zo dat als een vreemdeling het Dublingrondgebied voor drie maanden of langer heeft verlaten, de verantwoordelijkheid van de lidstaat die op dat moment verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag van eiser op grond van de Dublinverordening vervalt. Het is derhalve aan de ontvangende lidstaat om dit te beoordelen in het kader van het claimverzoek. Wanneer het claimverzoek wordt geaccepteerd is het aan eiser, indien hij het er niet mee eens is, om aannemelijk te maken dat hij het grondgebied voor drie maanden of langer heeft verlaten.
12. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het Dublingrondgebied drie maanden of langer heeft verlaten.
13. Uit het dossier en voornoemd feitencomplex onder r.o. 4 en 5, blijkt dat eiser in ieder geval tot 24 januari 2022 in Oostenrijk is geweest, daarna op 8 maart 2023 is gesignaleerd in Griekenland, en dat hij vervolgens voordat hij rond 10 november 2024 naar Nederland kwam, in Turkije geweest.
14. Uit het door eiser overlegde document (dossierstuk 33) blijkt slechts dat eiser in de periode van 30 juni 2024 tot en met 9 juli 2024 in Turkije is geweest vanwege een keuring voor een Werkloosheidsuitkering. Dit is een periode van enkele dagen, en dus korter dan de vereiste periode van drie maanden of langer.
15. Daarbij komt dat de minister erop heeft kunnen wijzen dat het opmerkelijk is dat eiser het document heeft overgelegd nu hij in het Dublin aanmeldgehoor uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij geen bewijs heeft van zijn verblijf in Turkije omdat hij daar de gehele tijd ondergedoken heeft gezeten. Ook heeft de minister erop kunnen wijzen dat het opmerkelijk is dat eiser in het aanmeldgehoor Dublin uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij vanaf 11 november tot aan eind augustus 2024 in Oostenrijk is verbleven, en dat hij vervolgens illegaal naar Turkije is gegaan, terwijl hij nu stelt dat dit anders is. De rechtbank is het wel met eiser eens dat het feit dat eiser in het gehoor heeft aangegeven dat hij de tolk goed heeft begrepen, niet in de weg staat aan de mogelijkheid dat er misschien een terugvertaal fout is gemaakt ten aanzien van de vraag tot wanneer eiser in Oostenrijk heeft verbleven. Echter, ook als het feit dat eiser heeft verklaard tot eind augustus 2024 in Oostenrijk te hebben verbleven komt door een vertaalfout, blijft het de vraag hoe het feit dat eiser heeft verklaard geen bewijs van zijn verblijf in Turkije te hebben omdat hij ondergedoken heeft gezeten, zich verhoudt ten opzichte van het kort na het Dublin aanmeldgehoor toch overlegde document. Verder laat dit onverlet dat uit het document enkel blijkt – zoals reeds vermeld – dat eiser enkele dagen in Turkije is geweest.
16. De stelling van eiser dat het claimverzoek niet rechtsgeldig is omdat het document niet is meegestuurd aan Oostenrijk, doet aan het voorgaande niet af. Het is weliswaar onzorgvuldig dat dit document niet aan Oostenrijk is verstrekt en er is gesteld dat er geen bewijs van verblijf buiten het Dublingrondgebied is. Maar in het claimverzoek is de gang van zaken over de periode in Oostenrijk, de signalering in Griekenland en de reis naar Turkije opgenomen en toegelicht. Nu het document geen bewijs levert dat eiser drie maanden buiten het Dublingrondgebied is verbleven, is dit - mede in het licht van voorgaande tegenstrijdigheden- niet dusdanig onzorgvuldig dat het besluit vernietigd moet worden.
17. De stelling van eiser ter zitting dat Oostenrijk wanneer dit document wel overgelegd zou zijn mogelijk de claim niet geaccepteerd zou hebben, omdat zij gezien hun reactie op het eerste verzoek (zie r.o. 4) meenden dat eiser wel drie maanden weg was geweest, maakt het voorgaande evenmin anders. Dit standpunt van Oostenrijk zag op de periode vanaf 24 januari 2022 en is door het feit dat eiser op 8 maart 2023 in Griekenland is gesignaleerd afgedaan. Het document ziet op de periode daarna, te weten 30 juni 2024 tot en met 9 juli 2024.
18. Tot slot volgt de rechtbank de verwijzing naar de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 18 oktober 20242, niet. In die uitspraak ging het om de belangen van het minderjarige broertje van de vreemdeling die niet zouden zijn betrokken, dit is een geheel andere situatie dan de situatie van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.

2.ECLI:NL:RBDHA:2024:17223.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 maart 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.