ECLI:NL:RBDHA:2025:4929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
09-042137-24; 09-168089-24 (ttz.gev.) en 09-103828-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld, wapenhandel en drugsbezit

Op 24 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks ernstige strafbare feiten. De verdachte is veroordeeld voor diefstal met geweld, gepleegd op 13 januari 2024 in Leidschendam, waarbij hij samen met anderen een aantal goederen heeft weggenomen van twee slachtoffers, onder bedreiging met een vuurwapen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor wapenhandel en -bezit, waarbij hij in de periode van 27 november 2023 tot 2 maart 2024 meerdere wapens en munitie heeft verhandeld. Tevens is hij schuldig bevonden aan het bezit van drugs, waaronder MDMA en hasjiesj, op 6 maart 2024 in Den Haag. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie opgelegd van 267 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard, in afwijking van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van deskundigen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-042137-24; 09-168089-24 (ttz.gev.) en 09-103828-23 (tul)
Datum uitspraak: 24 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 23 mei 2024, 18 juli 2024, 22 augustus 2024, 31 oktober 2024 (pro forma) en 10 maart 2025 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.P. Tuinenburg en de advocaat van de verdachte is mr. J.S. Jordan te Den Haag. De verdachte is op de terechtzittingen verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Dagvaarding I (09-042137-24)
Feit 1: medeplegen diefstal met geweld, gepleegd op 13 januari 2024 in Leidschendam tegen [naam 1] en [naam 2] ;
Feit 2: het een gewoonte maken van wapen- en munitiehandel in de periode 27 november 2023 tot [geboortedatum 2] 2024 in Den Haag;
Feit 3: wapen- en munitiebezit op 6 maart 2024 in Den Haag;
Feit 4: drugsbezit, te weten 6,2 gram MDMA, op 6 maart 2024 in Den Haag;
feit 5: drugsbezit, te weten 509,5 gram hasjiesj, op 6 maart 2024 in Den Haag;
Dagvaarding II (09-168089-24)
Feit 1: opzet- dan wel schuldheling, gepleegd op 29 februari 2024 in Leidschendam;
Feit 2: het als bestuurder van een snorfiets gevaar of hinder op de weg veroorzaken, gepleegd op 29 februari 2024 in Leidschendam;
Feit 3: het als bestuurder van een snorfiets rijden zonder rijbewijs, gepleegd op 29 februari 2024 in Leidschendam.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het bij dagvaarding I onder 2 tenlastegelegde feit. Voor de overige tenlastegelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen dagvaarding I
De rechtbank zal voor de bewezenverklaring van de bij dagvaarding I onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer DH4R024007 / DH2R024019, van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg (doorgenummerd pagina 1 t/m 415). Daarnaast is er een los proces-verbaal van verhoor van verdachte met het nummer DH4R024007-149, van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg (doorgenummerd pagina 1 t/m 10).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Feit 1 (diefstal met geweld tegen [naam 1] en [naam 2] ):
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
10 maart 2025;
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 31 juli 2024 (p. 1-10);
3. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op
14 januari 2024 (p. 113-118);
4. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 14 januari 2024 (p. 134-139).
Feit 3 (wapen- en munitiebezit):
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
10 maart 2025;
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 31 juli 2024 (p. 1-10);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 maart 2024 (p. 29-52);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 maart 2024 (p. 229-232);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 maart 2024 (p. 233-235);
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 maart 2024 (p. 236-237).
Feit 4 (drugsbezit – MDMA):
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
10 maart 2025;
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 31 juli 2024 (p. 1-10);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 maart 2024 (p. 29-52);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 maart 2024 (p. 373-375);
5. Het geschrift, te weten een deskundigenverslag, op 14 maart 2024 opgemaakt en ondertekend door ing. C.M.M. Diever-Heezen, deskundige op het gebied van forensische drugsanalyse (p. 376);
Feit 5 (drugsbezit – hasjiesj):
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
10 maart 2025;
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 31 juli 2024 (p. 1-10);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 maart 2024 (p. 29-52);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 maart 2024 (p. 371-372).
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen dagvaarding I feit 2 (wapen- en munitiehandel in genoemde periode)
Gelet op de bewijsmiddelen, zoals die in bijlage II zijn uitgewerkt, en hetgeen hierna overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wapen- en munitiehandel en hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
3.5
Bewijsoverweging dagvaarding I feit 2 – wapenhandel
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte zich in de periode van
27 november 2023 tot 2 maart 2024 schuldig heeft gemaakt aan wapen- en munitiehandel in vereniging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte van wapen- en munitiehandel een gewoonte heeft gemaakt. Dat blijkt volgens de raadsman uit de volgende omstandigheden. De verdachte heeft verklaard slechts te hebben gehandeld uit nieuwsgierigheid. Verder heeft hij alleen zijn eigen wapen (de Sig Sauer) te koop aangeboden en heeft er uiteindelijk geen deal plaatsgevonden. Daarnaast heeft de verdachte naar voren gebracht dat de accounts die op de door hem gebruikte telefoons zijn aangetroffen, door meerdere mensen werden gebruikt. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de gebruiker was van de Apple iPhone 8 en de Apple iPhone 12, die bij de doorzoeking op 6 maart 2024 in de slaapkamer van de verdachte zijn aangetroffen. Uit het onderzoek naar deze telefoons blijkt dat de verdachte zowel op Snapchat als op Telegram een account heeft aangemaakt, met respectievelijk de naam ‘ [accountnaam 1] ’ en ‘ [accountnaam 2] ’, en vanuit die accounts wapens en munitie heeft aangeboden. Op 21 en 22 januari 2024 zijn vanuit het Telegramaccount, dat gekoppeld is aan de telefoon van de verdachte, twee advertenties in twee Telegramgroepen, genaamd ‘ombouw praat pap’ en ’International Weapon Group’, geplaatst. Daarnaast blijkt uit het onderzoek naar de telefoons dat de verdachte verschillende gesprekken heeft gevoerd op Snapchat en Telegram waarin ten minste drie verschillende soorten wapens worden aangeboden. Er wordt onderhandeld over de prijs, er wordt gesproken over het kaliber en er wordt gevraagd of er een vol magazijn bij geleverd kan worden. Bovendien wordt er tot tweemaal toe een afspraak gemaakt om een wapen af te leveren op Rotterdam Centraal.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verdachte, naast het aanbieden van verschillende soorten wapens, ook munitie heeft aangeboden/verhandeld. In verschillende Snapchat- en Telegramgesprekken, gevoerd door de verdachte, wordt gesproken over het aanbod van munitie. Zo wordt in een Snapchatgesprek gesproken over het aanbod van de ‘spinner’ met ‘5 balla’. Volgens de politie is ‘balla’ straattaal voor kogels. Ook is er een Telegramgesprek waaruit lijkt te volgen dat de verdachte beschikt over ‘9 mm munitie’ en is er een Telegramgesprek waarin wordt gezegd dat er met een bepaalde revolver al ‘8 keer geblazen is’, hetgeen volgens de politie vermoedelijk ‘geschoten’ betekent.
Verder heeft de politie beschrijvingen gemaakt van foto’s en video’s die zijn aangetroffen op de telefoons die de verdachte gebruikte en in de chatgesprekken. Uit die beschrijvingen blijkt dat op een van de aangetroffen video’s te zien is dat een vuurwapen wordt doorgeladen en wordt afgeschoten in een metaalkleurig voorwerp dat wordt afgedekt met een kussen. Op andere video’s is te zien dat er handelingen worden verricht met vuurwapens. De verdachte heeft ter zitting bevestigd dat die beelden op zijn kamer zijn gemaakt.
Uit de inhoud van de chatgesprekken en verschillende foto’s en video’s die op de telefoons de verdachte gebruikte, zijn aangetroffen blijkt, zoals hierboven al overwogen, dat de verdachte en zijn contactpersonen gedetailleerd spraken over verschillende typen vuurwapens en munitie. Er wordt gesproken over eigenschappen van munitie, eigenschappen van wapens, zoals het kaliber, en er worden foto’s gestuurd van de aangeboden vuurwapens. Daarbij zijn er meerdere video’s aangetroffen op de telefoons die de verdachte gebruikte waarop handelingen met vuurwapens worden verricht. Tot slot overweegt de rechtbank dat er, gezien de inhoud van het dossier, geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat ook andere mensen dan de verdachte de accounts op Snapchat en Telegram hebben gebruikt. Verdachte heeft desgevraagd ook niet willen verklaren wie, naast hemzelf, nog meer van de accounts gebruikmaakten en hoe dit ‘gedeelde gebruik’ in zijn werk ging.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij slechts handelde uit nieuwsgierigheid (en dat er daarmee geen sprake was van een gewoonte), niet geloofwaardig is en niet strookt met hetgeen de politie heeft geconstateerd. De rechtbank vindt daarom het bij dagvaarding I onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen, nu uit het dossier niet blijkt dat de verdachte dit feit samen met één of meerdere anderen heeft gepleegd.
3.6.
Gebruikte bewijsmiddelen dagvaarding II
De rechtbank zal voor de bewezenverklaring van de bij dagvaarding II tenlastegelegde feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024065229, van de politie eenheid Den Haag, district eenheid Den Haag, Districtsrecherche Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 61). Daarnaast is er een aanvullend proces-verbaal met het nummer PL1500-2024058367-2, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 2).
Feit 1 (opzetheling):
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
10 maart 2025;
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 29 februari 2024 (p. 31-43);
3. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt 23 februari 2024 (p. 1-2).
Feit 2 (het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg) en feit 3 (rijden zonder rijbewijs):
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
10 maart 2025;
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 29 februari 2024 (p. 31-43);
3. Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, opgemaakt op 16 mei 2024 (p. 6-9).
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding I en dagvaarding II tenlastegelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 13 januari 2024 te Leidschendam, tezamen en in vereniging met anderen, een iPhone 14 Pro Max en een iPhone 14 en een pet (Gucci) en een baseball cap (Under Armour) en een paar schoenen (Balenciaga runners) en een jas (North Face) en een contant geldbedrag, die aan [naam 1] en [naam 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam 1] en [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken door:
- voornoemde [naam 1] en [naam 2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en
- ( vervolgens) dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [naam 1] te richten en
- ( vervolgens) met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te slaan tegen het hoofd van die [naam 1] en [naam 2] en
- daarbij te zeggen: “afstaan” en “kolf hem” en “als je gaat schreeuwen ofzo, dan zal je gaan zien”, althans woorden van gelijke aard of strekking;
2
hij in de periode van 27 november 2023 tot en met [geboortedatum 2] 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, meermalen, zonder erkenning meerdere wapens van categorie II en/of categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, heeft verhandeld, van welk feit verdachte een gewoonte heeft gemaakt;
3
hij op 6 maart 2024 te 's-Gravenhage,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool van het merk Sig Sauer, model P320, kaliber 9 mm Knal, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- een patroonmagazijn van een semi-automatisch pistool van het merk Steyr, model onbekend, kaliber 9mm (9x19) en
- 15 stuks knalmunitie van het merk Pobjeda, kaliber 9mm knal en
- 14 stuks pistoolmunitie van diverse merken,
kaliber9mm (9x19) en
- 6 stuks revolvermunitie, merk onbekend, kaliber 357 magnum,
zijndeeen vuurwapen en meerdere stuks munitie en (wapen)onderdelen in de zin van categorie II en III van de Wet Wapens en Munitie voorhanden heeft gehad;
4
hij op 6 maart 2024 te 's-Gravenhage, opzettelijk aanwezig heeft gehad 6,2 gram MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
5
hij op 6 maart 2024 te 's-Gravenhage, opzettelijk aanwezig heeft gehad 509,5 gram hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Dagvaarding II (09/168089-24)
1
hij op 29 februari 2024 te Leidschendam, een snorfiets (Piaggio C38 met kenteken [kenteken] ), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2
hij op 29 februari 2024 te Leidschendam, als bestuurder van een voertuig (snorfiets), daarmee rijdende op de weg, de Maalderijstraat en de Zaagmolenstraat en de Rijnlandstraat en de Damlaan en de Oude Trambaan en de Voorburgseweg en de
KoninginJulianaweg en de Verzetsheldenstraat en de Sint Raphaëlstraat en de Sint Willibrordusstraat en de Sint Jozefstraat en de Sint Paulusstraat en de J.S. Bachlaan en de Prins Bernhardlaan en de Beethovenlaan en de Brahmslaan en de Mozartlaan en de Prinses Marijkelaan en het Mariënpark,
- meermalen door verbalisanten gegeven stoptekens heeft genegeerd en
- meermalen op de stoep en/of voetgangerspaden heeft gereden en
- meermalen op wegen bestemd voor tegemoetkomend verkeer heeft gereden en
- over een voetgangersoversteekplaats heeft gereden en/of daarbij een rood uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en
- tegen een geparkeerd voertuig is aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3
hij op 29 februari 2024 te Leidschendam, als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets) heeft gereden op de weg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 267 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, met uitzondering van het contactverbod met de slachtoffers (voor zover daarvan in de tenlastegelegde feiten sprake is). Ten aanzien van de voorwaarde dat de verdachte bij [instelling 1] moet verblijven, heeft de officier gevorderd om, gelet op hetgeen ter zitting door de jeugdbeschermer en jeugdreclasseerder naar voren is gebracht, ook het verblijf bij [instelling 2] in [plaats] , een drie-milieu-voorziening, toe te voegen, met daarbij de opmerking dat de verdachte daar slechts behoeft te verblijven wanneer de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte bepleit te volstaan met een voorwaardelijke straf, zodat de verdachte vanuit dat kader zijn positieve ontwikkeling van de afgelopen maanden kan voortzetten. Voor het geval de rechtbank onverhoopt overgaat tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, heeft de raadsman verzocht de bijzondere voorwaarden, zoals door de officier van justitie gevorderd, over te nemen. Daarbij heeft de raadsman namens de verdachte in overweging gegeven aan de verdachte alleen de verplichting op te leggen om te verblijven op een plek in de buurt van zijn familie omdat hij daar bij gebaat is en zijn familie een positieve invloed op hem heeft. Met een plaatsing buiten de regio zou volgens de raadsman het beoogde doel, namelijk het verbreken van het contact met het negatieve vriendennetwerk, niet worden bereikt, omdat jongeren tegenwoordig veelal via social media contact hebben met elkaar. Dat kan ook doorgaan als de verdachte buiten de regio wordt geplaatst.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich als zestienjarige schuldig gemaakt aan meerdere ernstige feiten.
De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, terwijl hij slechts anderhalve week eerder door de meervoudige kamer was veroordeeld voor twee diefstallen met geweld. De verdachte heeft, terwijl een van de medeverdachten de slachtoffers met een wapen bedreigde en hen daarmee sloeg, de slachtoffers meerdere spullen afhandig gemaakt. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke overvallen nog lange tijd de nadelige psychische en fysieke gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. De verdachte heeft hiermee ook een grove inbreuk gemaakt op de rechtsorde. De in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid worden door het handelen van de verdachte versterkt.
Daarnaast heeft de verdachte zich gedurende een periode van ruim drie maanden beziggehouden met wapen- en munitiehandel, zodanig dat de verdachte van dit verhandelen een gewoonte heeft gemaakt. Daarnaast heeft de verdachte meerdere wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Door toedoen van de verdachte zijn vuurwapens en is munitie aangeboden aan potentiële afnemers. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt tot grote onveiligheid in de maatschappij. Vuurwapens kunnen immers worden gebruikt om ernstige strafbare feiten te plegen, zoals levensdelicten en overvallen en worden - onder meer vanwege de beschikbaarheid van goedkope wapens - in toenemende mate ook bij ‘lichtere’ feiten als ruzies en bedreigingen gebruikt. De verdachte heeft door de wapens en munitie aan te bieden meegewerkt aan het in stand houden van deze onveiligheid.
Verder is de verdachte schuldig aan het bezit van MDMA en een grote hoeveelheid hasjiesj. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de handel in en het gebruik van drugs. Het is algemeen bekend dat drugs erg schadelijk kan zijn voor de gezondheid.
Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een scooter. Tot slot heeft de verdachte zonder rijbewijs - en dus ook onverzekerd - op deze scooter gereden en gevaar/hinder op de weg veroorzaakt. De verdachte heeft zich hiermee onverantwoordelijk gedragen en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 januari 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor diefstallen met geweld en rijden zonder rijbewijs.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het pro Justitia-rapport van 12 februari 2025, opgesteld door T. Smits, GZ-psycholoog en dr. R.F. Ferdinand, kinder- en jeugdpsychiater. Daaruit volgt - kort samengevat - dat de verdachte lijdt aan een normoverschrijdende gedragsstoornis, een stoornis in cannabisgebruik en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale richting. Er is sprake van weinig beschermende factoren en een hoog risico op recidive. Om het hoge risico op recidive te verminderen en om zijn algehele ontwikkeling ten positieve te beïnvloeden, is intensieve en langdurige klinische behandeling noodzakelijk. Geadviseerd wordt dit te laten plaatsvinden binnen het juridische kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel lijkt voor nu een voldoende stok achter de deur, omdat de verdachte zichzelf redelijk goed kan reguleren en hij niet extreem impulsief is.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 4 maart 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige op de terechtzitting van 10 maart 2025 is gegeven. De Raad onderschrijft de adviezen voortvloeiend uit het pro Justitia-rapport grotendeels. De Raad adviseert oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een verplichting tot verblijf bij [instelling 1] , het volgen van behandeling, het meewerken aan de inzet van een coach vanuit E25, het volgen van onderwijs en het meewerken aan het vinden van een positieve vrijetijdsbesteding. Daarbij vindt de Raad het belangrijk dat de algemene en bijzondere voorwaarden behorend bij de PIJ-maatregel uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard om te voorkomen dat de verdachte zichzelf en anderen in gevaar brengt door risicovolle situaties op te zoeken. De Raad ziet geen aanleiding om de verdachte buiten de regio te plaatsen en hem daar behandeling te laten volgen. De verdachte heeft sinds zijn schorsing van 27 november 2024 een positieve ontwikkeling laten zien en er is gewerkt aan het creëren van een stabiele en veilige basis door middel van een verblijf bij [instelling 1] , volgen van onderwijs en betrokkenheid van een coach vanuit E25. Het is belangrijk dat de verdachte in deze regio (en dus in de nabijheid van zijn familie) de kans krijgt om deze positieve ontwikkeling vast te houden en voort te zetten. Vanuit daar dient behandeling voor de verdachte te worden ingezet.
De jeugdbeschermer en jeugdreclasseerder hebben ter zitting naar voren gebracht dat het noodzakelijk is dat de verdachte zal gaan verblijven in een drie-milieu-voorziening buiten de regio (en dus ook ver weg van het negatieve vriendennetwerk), bij voorkeur bij [instelling 2] in [plaats] . Daar krijgt de verdachte 24/7 ondersteuning en begeleiding en kan hij behandeling volgen. Nu daar een wachtlijst van zes maanden is, is de verdachte ter overbrugging aangemeld en kan hij snel terecht bij [instelling 3] , zodat hij in de komende maanden al verschillende modules kan behalen. Vanuit [instelling 2] dient samen met de verdachte gekeken te worden naar een passende vervolgplek. In het pro Justitia-rapport wordt geadviseerd de verdachte te plaatsen bij het Forensisch Centrum voor Adolescenten. Dit is echter niet mogelijk gebleken omdat de verdachte niet binnen de doelgroep past.
StrafDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
Gezien de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een lichtere sanctie dan jeugddetentie. De rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 267 dagen, gelijk aan het voorarrest, passend en geboden is.
PIJ-maatregel
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een PIJ-maatregel, zoals vermeld in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan.
De bewezenverklaarde feiten betreffen onder meer misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van wat de deskundigen over de verdachte hebben opgenomen in de rapportages, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, te weten een normoverschrijdende gedragsstoornis, een stoornis in cannabisgebruik en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale richting. Daarnaast eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel.
Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat de verdachte gebaat is bij intensieve ondersteuning, behandeling en begeleiding in een kader met strakke voorwaarden. De rechtbank zal aan de verdachte dan ook de geadviseerde voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen. De voorwaardelijke PIJ-maatregel fungeert als een dwingend kader voor de bijzondere voorwaarden die de rechtbank zal opleggen. De voorwaardelijke PIJ-maatregel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij vindt de rechtbank het ook noodzakelijk dat de verdachte in een drie-milieu-voorziening, zoals [instelling 2] , verblijft en kan profiteren van de continue begeleiding, ondersteuning en behandeling. Nu ter terechtzitting is gebleken dat daarvoor een wachtlijst is, zal de rechtbank in de bijzondere voorwaarden opnemen dat de verdachte ter overbrugging bij [instelling 1] verblijft en behandeling krijgt bij [instelling 3] .
Als tijdens de proeftijd de behandeling van de verdachte (verwijtbaar) onvoldoende van de grond komt of als blijkt dat hij toch in aanraking komt met justitie en politie, dan wacht hem de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel waarin hij (alsnog) behandeling moet ondergaan en op de juiste manier zal worden begeleid.
Aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel verbindt de rechtbank een proeftijd van twee jaar. De verdachte moet zich gedurende die proeftijd aan bijzondere voorwaarden houden, zoals hierna genoemd in de beslissing. Dit strakke kader is noodzakelijk om het hoge recidiverisico te beperken en hiermee krijgt de verdachte de kans om zich in te zetten voor de voor hem noodzakelijk geachte behandeling.
De rechtbank overweegt dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van meerdere misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat in het geval van tenuitvoerlegging, verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe rechtbank zal tevens bevelen dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank komt tot die conclusie gezien de ernst van de gepleegde feiten, de eerdere veroordeling alsmede het door de psycholoog en de psychiater en de Raad vermelde recidiverisico (hoog) en de in dat verband geschetste noodzaak tot het starten van een intensieve ondersteuning, behandeling en begeleiding.
Daarmee wijkt de rechtbank af van het arrest van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2024:788). De rechtbank leest in de tekst van de wet, de bedoeling van de wetgever en in het doel van de voorwaardelijke PIJ-maatregel voldoende argumenten om wel over te gaan tot dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden.
De rechtbank verwijst daarvoor naar de wettekst van de artikelen 77x lid 2, 77z en 77za van het Wetboek van Strafrecht en naar de kamerstukken 32 319, nr. 3. Hieruit volgt dat het doel van het dadelijk uitvoerbaar verklaren is om te voorkomen dat een veroordeelde door het instellen van hoger beroep zich aan het toezicht van justitie onttrekt. De rechtbank vindt dat dit doel, zoals ook door de deskundigen ter terechtzitting onderstreept, bestaat bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet met zoveel woorden is genoemd in deze kamerstukken betekent niet zonder meer dat bedoeld is om deze uit te sluiten van de mogelijkheid uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Zeker niet als deze kamerstukken worden bezien in het licht van de nota van wijziging (kamerstukken 33 498, nr. 7), waarin wordt beoogd de gedragsbeïnvloedende maatregel meer in lijn te brengen met de regeling die is neergelegd in 77za van het Wetboek van Strafrecht.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen [naam 2] en

[naam 1] en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 2] , vertegenwoordigd door mr. B.P.J. Heinrici, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 3.422,45, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 922,45 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[naam 1] , vertegenwoordigd door mr. B.P.J. Heinrici, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 3.310,52, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 810,52 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade bij beide vorderingen hoofdelijk dient te worden toegewezen en dat de immateriële schade van de benadeelde partijen gedeeltelijk, en ook hoofdelijk, dient te worden toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen omdat de advocaat van de benadeelde partijen niet uitdrukkelijk door hen gevolmachtigd is, zoals vereist in artikel 51c lid 2 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De ingediende vorderingen zijn niet ondertekend door de benadeelde partijen. Dit gebrek kan hersteld worden door de aanwezigheid van de advocaat van de benadeelde partijen ter terechtzitting. Dat is niet gebeurd. Bovendien wordt in het begeleidend schrijven van de advocaat van de benadeelde partijen niet gesproken over een machtiging.
Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de immateriële schade volgens hem gematigd moet worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden vanwege het ontbreken van een machtiging en het feit dat dit gebrek niet ter terechtzitting is hersteld. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van artikel 51f Sv kan een benadeelde partij zich laten bijstaan door een advocaat bij de indiening van een verzoek tot schadevergoeding. Slechts als het gaat om een minderjarige of een onder curatele gestelde moet door de gemachtigde een machtiging worden overgelegd. Nu daarvan geen sprake is, is een schriftelijke machtiging van degene die bijstand krijgt, niet nodig. Dit betekent dat de advocaat van een benadeelde partij ook zonder machtiging een vordering kan indienen (en ondertekenen).
De rechtbank merkt verder op dat er voor vertegenwoordiging ter terechtzitting door de advocaat van de benadeelde partij wél een machtiging dient te worden overgelegd. Dat betreft dan de gevallen dat de benadeelde partij niet zelf ter zitting is verschenen. Van een dergelijke situatie is echter geen sprake.
Het voorgaande leidt ertoe dat de advocaat van de benadeelde partijen, mr. B.P.J. Heinrici, op grond van artikel 51f Sv zonder machtiging een verzoek tot schadevergoeding kon indienen, hetgeen ook gebeurd is. Dit betekent dat de rechtbank het verweer van de raadsman zal verwerpen en de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bij dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Nu de vorderingen voldoende zijn onderbouwd, zal dit deel van de vordering ten bedrage van
€ 922,45 aan [naam 2] worden toegewezen en voor € 810,52 aan [naam 1] .
Immateriële schade
Verder is vast komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bij dagvaarding I onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op basis van de feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,-. zodat de vorderingen tot dit bedrag zowel aan [naam 2] als aan [naam 1] zal worden toegewezen. Alles wat meer is gevorderd, zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering van [naam 2] toewijzen tot een bedrag van € 2.422,45, bestaande uit € 922,45 materiële schade en
€ 1.500,- immateriële schade. Daarnaast zal de rechtbank de vordering van [naam 1] toewijzen tot een bedrag van € 2.310,52, bestaande uit € 810,52 materiële schade en € 1.500,- immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vorderingen gedeeltelijk worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht.
De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.422,45, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
13 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.310,52, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 genoemde goed dient te worden teruggegeven aan de verdachte en de onder 2 en 3 genoemde voorwerpen verbeurd zullen worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot het beslag geen standpunt ingenomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2 en 3 genummerde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met betrekking tot deze voorwerpen de bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij parketnummer 09-103828-23 door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag op 4 januari 2024 voorwaardelijk opgelegde straf van 100 uren werkstraf, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet dat er gronden zijn voor de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde taakstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 4 januari 2024, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een soortgelijke feit. De vordering zal daarom worden toegewezen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, , 77aa, 77gg, 312 en 416 van het Wetboek van Strafrecht;
- 9, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
- 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet;
- 5, 107 en 177 Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.7. bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
dagvaarding I:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
dagvaarding II:
ten aanzien van feit 1:
opzetheling;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
267 (TWEEHONDERDZEVENENZESTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
legt op
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming west Haaglanden op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
2.
verblijft in [instelling 2] en, ter overbrugging tot daar plaats is, verblijft in [instelling 1] , zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
3. zich onder behandeling zal stellen van [instelling 3] of een soortgelijke instelling in het kader van de module Topzorg of een soortgelijke module, gericht op de zorgen en stoornissen als genoemd in het pro Justitia-rapport, ter overbrugging, tot de verdachte bij [instelling 2] kan worden geplaatst, en zich zal houden aan de regels en aanwijzingen van De Waag of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
4.
mee zal werken aan behandeling van De Waag of soortgelijke instelling, gericht op het middelengebruik, indien en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
5.
meewerkt met de inzet van een coach vanuit E25 of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
6.
gedurende de proeftijd onderwijs volgt;
7.
meewerkt aan het vinden en/of volgen van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van werk en een baantje, dan wel andere vrijetijdsbesteding die is goedgekeurd door de jeugdreclasseerder;
8.
gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten:
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2008;
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2008;
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2007;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het - op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij met betrekking tot de gestelde materiële schade geheel toe tot een bedrag van € 922,45 en met betrekking tot de immateriële schade deels toe tot een bedrag van € 1.500,-- en veroordeelt de verdachte
hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover van
13 januari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.422,45 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 januari 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] , en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij met betrekking tot de gestelde materiële schade geheel toe tot een bedrag van € 810,52 en met betrekking tot de
immateriële schade deels toe tot een bedrag van € 1.500,-- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf
13 januari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.310,52, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 januari 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] , en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genummerde goed, te weten:
90 EUR
(Omschrijving: PL1500-2024013702-G3105853);
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 2 en 3 genummerde voorwerpen, te weten:
1. STK Telefoontoestel
(Omschrijving: 2024013702-3105799, Zwart, merk: Apple iPhone);
1. STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL1500-2024013702-3105801, Zwart, merk: Apple iPhone);
de vordering tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van 4 januari 2024 in de zaak met parketnummer 09-103828-23.
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E. Bierling, kinderrechter,
en mr. E.E. Schotte, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mrs. E.M.C. Mulders en L.J. van Heel, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Dagvaarding I (09/042137-24)
1
hij, op of omstreeks 13 januari 2024 te Leidschendam, binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een iPhone 14 Pro Max en/of een iPhone 14 en/of een pet (Gucci) en/of een baseball cap (Under Armour) en/of een paar schoenen (Balenciaga runners) en/of een jas (North Face), en/of een contant geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] en/of [naam 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of
- ( vervolgens) dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [naam 1] en/of [naam 2] te richten en/of
- ( vervolgens) met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans met een voorwerp, eenmaal of meermalen te slaan tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [naam 1] en/of [naam 2] en/of
- daarbij te zeggen: “afstaan” en/of “kolf hem” en/of “als je gaat schreeuwen ofzo, dan zal je gaan zien”, althans woorden van gelijke aard of strekking;
2
hij, in of omstreeks de periode van 27 november 2023 tot en met 2 maart 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, zonder erkenning een of meerdere wapens van categorie II en/of categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, heeft vervaardigd en/of heeft getransformeerd en/of in de uitoefening van een bedrijf heeft uitgewisseld en/of heeft verhuurd en/of anderszins ter beschikking heeft gesteld en/of heeft hersteld en/of heeft beproefd en/of heeft verhandeld, van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
3
hij, op of omstreeks 6 maart 2024 te 's-Gravenhage,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool van het merk Sig Sauer, model P320, kaliber 9 mm Knal, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- een patroonmagazijn van een semi-automatisch pistool van het merk Steyr, model onbekend, kaliber 9mm (9x19) en/of
- 15 stuks knalmunitie van het merk Pobjeda, kaliber 9mm knal en/of
- 14 stuks pistoolmunitie van diverse merken, kalliber 9mm (9x19) en/of
- 6 stuks revolvermunitie, merk onbekend, kaliber 357 magnum,
in elk geval een vuurwapen en/of een of meerdere stuks munitie en/of (wapen)onderdelen in de zin van categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie voorhanden heeft gehad;
4
hij, op of omstreeks 6 maart 2024 te 's-Gravenhage, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5
hij, op of omstreeks 6 maart 2024 te 's-Gravenhage, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 509,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Dagvaarding II (09/168089-24)
1
hij, op of omstreeks 29 februari 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, een snorfiets (Piaggio C38 met kenteken [kenteken] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2
hij, op of omstreeks 29 februari 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, als bestuurder van een voertuig (snorfiets), daarmee rijdende op de weg, de Maalderijstraat en/of de Zaagmolenstraat en/of de Rijnlandstraat en/of de Damlaan en/of de Oude Trambaan en/of de Voorburgseweg en/of de Koninging Julianaweg en/of de Verzetsheldenstraat en/of de Sint Raphaëlstraat en/of de Sint Willibrordusstraat en/of de Sint Jozefstraat en/of de Sint Paulusstraat en/of de J.S. Bachlaan en/of de Prins Bernhardlaan en/of de Beethovenlaan en/of de Brahmslaan en/of de Mozartlaan en/of de Prinses Marijkelaan en/of het Mariënpark,
- meermalen door verbalisanten gegeven stoptekens heeft genegeerd en/of
- meermalen op de stoep en/of voetgangerspaden heeft gereden en/of
- meermalen op wegen bestemd voor tegemoetkomend verkeer heeft gereden en/of
- over een voetgangersoversteekplaats heeft gereden en/of daarbij een rood uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
- tegen een geparkeerd voertuig is aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3
hij, op of omstreeks 29 februari 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets) heeft gereden op de weg, de Maalderijstraat en/of de Zaagmolenstraat en/of de Rijnlandstraat en/of de Damlaan en/of de Oude Trambaan en/of de
Voorburgseweg en/of de Koninging Julianaweg en/of de Verzetsheldenstraat en/of de SintRaphaëlstraat en/of de Sint Willibrordusstraat en/of de Sint Jozefstraat en/of de Sint Paulusstraat en/of de J.S. Bachlaan en/of de Prins Bernhardlaan en/of de Beethovenlaan en/of de Brahmslaan en/of de Mozartlaan en/of de Prinses Marijkelaan en/of het Mariënpark, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.