ECLI:NL:RBDHA:2025:491
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak hebben eiseressen beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag is ingediend op 27 februari 2024, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is door de minister verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste datum voor een besluit 27 augustus 2024 was. Eiseressen hebben de minister op 30 augustus 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en hebben op 4 oktober 2024 beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van twee weken opgelegd waarbinnen de minister een besluit moet nemen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, omdat het gaat om aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met de mogelijkheid tot verlenging van de termijn tot twintig weken als er nader onderzoek nodig is.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de minister een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en heeft de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseressen, die zijn vastgesteld op € 453,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187. De uitspraak is gedaan op 14 januari 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt.