In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben, heeft op 20 september 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De aanvraag is door de Minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft op 13 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser zelf is niet verschenen.
De rechtbank overweegt dat Duitsland, als verantwoordelijk land, de asielaanvraag van eiser zal behandelen in overeenstemming met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het EU-recht. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Duitsland bedreigd wordt en dat verweerder navraag had moeten doen in Duitsland, maar de rechtbank oordeelt dat er geen onderbouwing is voor deze stelling. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Duitse autoriteiten hem niet zouden kunnen helpen en dat de beroepsgrond met betrekking tot de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet slaagt.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.