ECLI:NL:RBDHA:2025:489
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank oordeelde dat de minister in gebreke was gebleven, aangezien de beslistermijn van 90 dagen, verlengd met drie maanden, was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Eiseres had de minister op 12 september 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en het beroep was op 4 oktober 2024 ingediend, wat tijdig was.
De rechtbank stelde vast dat het beroep kennelijk gegrond was. Op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) legde de rechtbank de minister een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bijzonder geval, gezien de aanvragen om gezinshereniging bij houders van asielvergunningen. Daarom werd een langere beslistermijn opgelegd dan de standaard twee weken.
De rechtbank bepaalde dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moest nemen, met de mogelijkheid tot verlenging tot twintig weken indien nader onderzoek nodig was. Tevens werd een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiseres had recht op verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442, en de rechtbank veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten van € 453,50 en het griffierecht van € 187 aan eiseres. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.