ECLI:NL:RBDHA:2025:4881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9516 en AWB 25/4835
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel van een Syrische asielzoeker

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 25 maart 2025, wordt de rechtmatigheid van het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel van een Syrische asielzoeker beoordeeld. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) om hem in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te plaatsen. Dit besluit werd genomen na een incident op 30 januari 2025, waarbij eiser betrokken was. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke beschrijving van het incident en zijn gedragingen niet heeft bestreden, en concludeert dat het COA terecht heeft geoordeeld dat zijn gedrag als bedreigend en van zeer grote impact kan worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiser ongegrond zijn, en dat het COA de maatregel op juiste wijze heeft toegepast conform het Maatregelenbeleid. De rechtbank wijst ook op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigt dat de voortduring van de maatregel niet ter toetsing voorligt in deze procedure. De uitspraak eindigt met de beslissing dat de beroepen ongegrond worden verklaard en dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.9516 en AWB25/4835

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),

en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,

evenals

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. Het COa heeft op 1 februari 2025 besloten om eiser per 1 februari 2025 in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [1] De minister heeft bij besluit van 1 februari 2025 aan eiser de maatregel van vrijheidsbeperking opgelegd (de vrijheidsbeperkende maatregel). [2]
1.1.
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en het besluit tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [3] Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
Eiser heeft op 27 februari 2025 beroepsgronden ingediend. Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door de zaakwaarnemer van zijn gemachtigde, mr. A.K.E. van den Heuvel. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaken op zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepsgronden van eiser tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel.
2.1.
De rechtbank komt op grond van deze beoordeling tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Beroepsgronden tegen het plaatsingsbesluit
3. Eiser voert aan dat sprake is van een onjuist beoordelingskader: Of het gedrag van medewerker 1 tijdens het incident op 30 januari 2025, dat bestaat uit dat eiser na het incident dicht langs medewerker 1 weg liep en terwijl hij haar passeerde aanstaarde en een gebalde vuist opstak, dreigend overkwam is niet relevant. Relevant is of de gedraging van eiser naar objectieve maatstaven als bedreigend ervaren is. Eiser stelt in dit verband voorts dat de gedragingen van bewoner C, die eerder doodsbedreigingen had geuit jegens medewerker 1, ten onrechte aan eiser worden toegerekend. Eiser erkent verder ruzie te hebben gehad met bewoner B, maar stelt dat hij nadat B ten val was gekomen B niet meer heeft geslagen of geschopt maar enkel tegen hem heeft geschreeuwd. Verder heeft eiser niets vernomen over een mogelijke aangifte door bewoner B jegens hem.
3.1.
De rechtbank overweegt eerst het volgende. In het plaatsingsbesluit is aangegeven dat op 30 januari 2025 medewerker 1 bewoner B op de gang op de grond ziet liggen en dat eiser (bewoner A) bewoner B aan zijn shirt en vest, over de grond door de gang trekt. Medewerker 1 ziet ook dat eiser met zijn vuist op het gezicht van bewoner B aan het slaan is en bewoner B aan het schoppen is. Ook blijkt uit het plaatsingsbesluit dat de GZA-medewerkers achter op het hoofd van bewoner B een bult, blauwe plek en een hoofdwond hebben geconstateerd en dat er iets in het oor van bewoner B is gekomen.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke beschrijving van het incident op 30 januari 2025, zoals weergegeven onder 3.1, zijn feitelijke gedragingen en de gevolgen hiervan als ook de kwalificatie hiervan als een incident met zeer grote impact, niet heeft bestreden. Niet gebleken is derhalve dat het COa ten aanzien van dit deel van het incident en de gedragingen van eiser een onjuist beoordelingskader heeft toegepast en het niet op juiste wijze conform het Maatregelenbeleid [4] heeft gekwalificeerd als een incident met zeer grote impact. Volgens het Maatregelenbeleid vallen immers onder gedragingen met zeer grote impact, voor zover hier van belang, agressie en geweld tegen medebewoners en/of derden met een zeer grote impact, zoals gedrag met als doel de ander ernstig te kleineren of te bedreigen of de ander ernstige fysieke schade toe te brengen. Gelet op eisers gedragingen jegens bewoner B is hiervan sprake. Dat eiser nadat B ten val was gekomen alleen nog maar tegen hem schreeuwde en niet gebleken is dat bewoner B geen aangifte heeft gedaan, doet hieraan niet af.
3.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat het COa eisers feitelijke gedraging jegens medewerker 1 ook op juiste wijze heeft beoordeeld. Het COa beschrijft dit gedrag in het plaatsingsbesluit immers als dat eiser medewerker 1 non-verbaal heeft bedreigd door een gebalde vuist naar haar op te steken. De rechtbank is van oordeel dat het COa kenbaar en deugdelijk heeft gemotiveerd dat deze gedraging van eiser naar objectieve maatstaven als bedreigend te ervaren is en, in samenhang met de andere fysieke gedragingen van eiser, als van zeer grote impact te kwalificeren is.
3.4.
Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat het COa niet conform paragraaf 4.3.6. van het Maatregelenbeleid jegens eiser een plaatsingsbesluit heeft opgelegd dan wel dit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. In paragraaf 4.3.6. is bepaald dat bij een incident met zeer grote impact het uitgangspunt is dat een HTL-maatregel wordt overwogen. De door eiser genoemde omstandigheden dat niet is gebleken van een aangifte door bewoner B betreft geen contra-indicatie voor het niet opleggen van het plaatsingsbesluit. Verder acht de rechtbank de motivering van het COa in dit verband deugdelijk.
3.5.
Deze beroepsgronden slagen derhalve niet.
Beroepsgronden tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel
4. Eiser voert verder aan dat het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig voortduurt, omdat eiser na de intake van 2 februari 2025 niemand heeft gesproken over de voortgang van zijn begeleidingsplan en hij geen verdere begeleiding heeft gehad.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De rechtbank is van oordeel dat de jurisprudentie van de Afdeling hierover duidelijk is en wijst in dit verband op de uitspraak van 8 april 2020, waar ook verweerder naar heeft verwezen. [5] Hierin heeft de Afdeling het volgende overwogen:
"In de eerste grief klaagt het COa terecht dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door ook over de voortduring van de overplaatsing te oordelen. De rechtbank heeft niet onderkend dat het besluit slechts gaat over de oplegging van de maatregel. Er is geen grondslag waarop de rechtbank kan oordelen over de voortduring van de maatregel.
Uit deze passage blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat de voortduring van de plaatsing en de vrijheidsbeperkende maatregel, in deze procedure niet ter toetsing voorligt en buiten de omvang van het geding valt.
5. Eiser heeft tegen de vrijheidsbeperkende maatregel geen andere gronden naar voren gebracht. Nu de beroepsgronden tegen het plaatsingsbesluit niet slagen, faalt gelet daarop ook eisers beroepsgrond tegen de vrijheidsbeperkende maatregel.
6. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beroepen tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond verklaren.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de beide besluiten in stand blijven.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier op 25 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.Op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder AWB25/4835. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder NL25.9516.