ECLI:NL:RBDHA:2025:4879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
NL25.11029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van een eiser van Malinese nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 24 oktober 2024. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 21 maart 2025 heeft de rechtbank besloten eiser niet te horen, omdat zijn gemachtigde had aangegeven dat hij niet gehoord wilde worden en er geen tolk aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en zich gebogen over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Eiser betoogde dat de minister niet voortvarend handelde en dat er geen zicht was op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende voortvarend handelde en dat er zicht op uitzetting naar Gambia bestond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11029

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. De minister heeft op 24 oktober 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. De gemachtigde heeft voorafgaand aan de zitting bericht dat hij noch eiser gehoord wil worden. Hoewel ter zitting de rechtbank vanuit het DCR werd aangegeven dat eiser wel bij de gehoorruimte aanwezig was, maar niets wilde meedelen, heeft de rechtbank, gelet op het bericht van eisers gemachtigde en nu er bovendien geen tolk aanwezig was, besloten, eiser niet te horen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Malinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al viermaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 19 februari 2025 [2] (in de zaak NL25.5803) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 14 februari 2025.
Beroepsgronden van eiser
5. Eiser betoogt dat de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Hiertoe voert eiser aan dat de minister niet voortvarend handelt, nu het laatste vertrekgesprek op 17 januari 2025 heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de minister pas onlangs een rappel gestuurd naar de Gambiaanse autoriteiten. De minister had naar eisers mening, na de inbewaringstelling, moeten blijven rappelleren bij de andere mogelijke herkomstlanden.
5.1.
Verder voert eiser aan dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De nationaliteit van eiser is door de Malinese autoriteiten niet bevestigd en het is nog maar zeer de vraag of er binnen een redelijke termijn kans is op uitzetting naar Gambia.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit het voortgangsrapport en wat op zitting is besproken, blijkt dat er sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 14 februari 2025 en 18 maart 2025 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd, en dat op 27 februari 2025 gerappelleerd is op de lp [3] -aanvraag bij Mali. Op diezelfde dag is eiser telefonisch gepresenteerd bij de Malinese autoriteiten, waarbij zijn nationaliteit niet werd bevestigd. Vervolgens is op 7 maart 2025 een lp-aanvraag verzonden naar de vertegenwoordiging van Gambia. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting toegelicht dat op 25 maart 2025 een presentatie gepland staat bij de Gambiaanse autoriteiten. Gelet op het feit dat zo snel een presentatie is gepland, in samenhang gezien met de overige uitzettingshandelingen, acht de rechtbank het handelen van de minister voldoende voortvarend.
6.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat zicht op uitzetting naar Gambia in algemene zin niet ontbreekt. Niet is gebleken dat de Gambiaanse autoriteiten geen lp’s verstrekken en ook niet dat zij op andere wijze geen medewerking verlenen aan gedwongen terugkeer. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in het geval van eiser anders over te oordelen.
6.2.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 19 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2344.
3.Laissez-passer.