In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Malinese nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 24 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 14 februari 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het onderzoek op 17 januari 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nog steeds zicht is op uitzetting, aangezien de minister heeft aangegeven dat de nationaliteit van eiser nog moet worden vastgesteld en dat een presentatie bij de Malinese autoriteiten noodzakelijk is. Eiser heeft echter geweigerd om op een eerder geplande presentatie te verschijnen, wat heeft geleid tot een verlenging van de bewaring. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepsgronden van eiser niet slagen, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de Malinese autoriteiten geen laissez-passer (lp) voor eiser zullen afgeven.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.