ECLI:NL:RBDHA:2025:4873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel van bewaring van een Unieburger

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die op 10 januari 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan eiser, een Griekse nationaliteit houder. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 21 maart 2025, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam en zijn gemachtigde in de rechtbank in Groningen. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat deze tot het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure rechtmatig was. Eiser betoogde dat de voortduren van de maatregel onrechtmatig was, omdat de minister onvoldoende voortvarend zou werken aan zijn uitzetting. De rechtbank oordeelde echter dat de minister meer dan gebruikelijk voortvarend handelde, gezien de frequentie van de gesprekken en de voortgangsrapportage. Eiser had ook contact gehad met het Griekse consulaat, maar de rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de voortvarendheid van de minister.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10984

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. De minister heeft op 10 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2025, met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam en de gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Griekse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 28 februari 2025 [2] (in de zaak NL25.6068) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 28 februari 2025.
Beroepsgrond van eiser
5. Eiser betoogt dat de voortduring van de maatregel van bewaring sinds de vorige uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats onrechtmatig is. Hiertoe voert eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting werkt. Er wordt slechts één keer per maand een vertrekgesprek met eiser gehouden en één keer per maand gerappelleerd. Dit doet de minister ook in zaken van niet-Unieburgers. Eiser is een Unieburger en bij een uitzetting van een Unieburger moet een meer dan gebruikelijke voortvarendheid worden betracht. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling [3] van 18 november 2022 en 23 februari 2022. [4]
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister meer dan gebruikelijk voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage en wat op de zitting is besproken, blijkt dat er sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 10 maart 2025 en 18 maart 2025 is gerappelleerd op de lp [5] -aanvraag bij Griekenland. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat vanaf 10 maart 2025 wekelijks wordt gerappelleerd. Daarnaast is er op 19 maart 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de minister hiermee meer dan de gebruikelijke voortvarendheid betracht.
6.1.
De rechtbank merkt op dat eiser, zowel op de zitting als tijdens het vertrekgesprek van 19 maart 2025, uitdrukkelijk heeft verklaard telefonisch contact te hebben gehad met het Griekse consulaat. Volgens eiser hebben de Griekse autoriteiten toegezegd een laissez-passer af te geven en hebben zij aangegeven dat de reisdocumenten zijn opgestuurd. De minister heeft op de zitting geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de vraag of dit contact daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Omdat eiser dit pas zeer recentelijk naar voren heeft gebracht, leidt dit niet tot het oordeel dat de minister op dit moment niet meer dan de gebruikelijke voortvarendheid betracht. Wel verzoekt de rechtbank de minister, gelet op hetgeen eiser heeft aangegeven en het feit dat eiser een Unieburger is, om te verifiëren of de lp inderdaad is verzonden.
6.2.
De rechtbank ziet ambtshalve toetsend geen aanleiding om in het algemeen of in het geval van eiser te oordelen dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Griekenland ontbreekt. Niet is gebleken dat de Griekse autoriteiten niet meewerken of dat zij te kennen hebben gegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven.
6.3.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de
maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 28 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3084.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3338, r.o. 15.1; en 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:562, r.o. 9.2.3.
5.Laissez-passer.