ECLI:NL:RBDHA:2025:4816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
SGR 24/9103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening Ziektewet-uitkering wegens gebrek aan informatie

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), maar verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft deze aanvraag afgewezen omdat verzoekster de benodigde informatie niet heeft verstrekt. Verzoekster had eerder een VOG-aanvraag ingetrokken en na de voortzetting van haar arbeidsovereenkomst geen nieuwe VOG aangevraagd, wat leidde tot de conclusie dat verweerder niet in staat was om de aanvraag te beoordelen. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op de ZW-uitkering, en dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar zal standhouden. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat verzoekster vrijgesteld wordt van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. De zaak is behandeld met behulp van een beeldverbinding, waarbij verzoekster en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Tijdens de zitting heeft verzoekster de voorzieningenrechter gewraakt, maar dit verzoek is ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9103

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 maart 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S. Barto).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van verzoekster.
In het besluit van 12 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder bepaald dat verzoekster geen ZW-uitkering kan krijgen omdat verweerder de benodigde informatie om de aanvraag te beoordelen niet van verzoekster heeft ontvangen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift als bezwaarschrift aangemerkt, doorgestuurd naar verweerder en verweerder verzocht om het bezwaarschrift in behandeling te nemen.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 december 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben verzoekster en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Tijdens de zitting heeft verzoekster de voorzieningenrechter gewraakt. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Vrijstelling van betaling griffierecht
1.1
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Verzoekster heeft aangegeven dat zij al maanden geen inkomen ontvangt en heeft ter onderbouwing hiervan de laatste salarisspecificaties van haar werkgever overgelegd. Hieruit volgt dat zij in september en oktober 2024 tweemaal een gering bedrag heeft ontvangen aan uitbetaling vakantiegeld en transitievergoeding. Uit de stukken blijkt verder dat verzoekster een schuldhulpmaatje heeft en het schuldhulpmaatje geeft aan dat zowel verzoekster als haar partner niet in staat zijn om te werken.
1.2
De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat verzoekster niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Verzoekster wordt ten aanzien van dit verzoek om voorlopige voorziening vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Spoedeisend belang
2.1
De aard van het verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel (financieel) spoedeisend belang. De voorzieningenrechter dient eerst te kijken of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
2.2
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het door haar gestelde spoedeisend belang gesteld dat ze al maanden geen inkomen ontvangt. Dit wordt bevestigd door de brief van haar schuldhulpmaatje waarin wordt aangegeven dat zowel verzoekster als haar partner niet in staat zijn om te werken. In het dossier zit ook een brief van de gemeente [gemeente] waaruit volgt dat het recht op bijstand (nog) niet vastgesteld kan worden omdat sprake is van een geschil met de werkgever van verzoekster. Volgens de gemeente moet of verweerder of de werkgever haar betalen in het levensonderhoud. Op de zitting heeft verzoekster meegedeeld dat de gemeente haar bijstandsaanvraag inmiddels heeft afgewezen.
2.3
De voorzieningenrechter neemt een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening aan. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat niet gebleken is dat verzoekster op dit moment over enig inkomen beschikt om te voorzien in haar levensonderhoud. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening daarom inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijk oordeel
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5.1
Verzoekster voert aan dat de afwijzing van de ZW-uitkering niet deugdelijk is gemotiveerd en dat ze op alles heeft geantwoord zoals het is. Ze verzoekt de voorzieningenrechter om de ZW-uitkering toe te kennen. In de vaststellingsovereenkomst tussen haar en de werkgever staat dat haar geen verwijt treft. Ook geeft zij aan dat er geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) was aangevraagd omdat duidelijk werd dat ze niet meer bij de werkgever zou werken. Verzoekster is gedupeerde en verweerder weigert standaard alle aanvragen. Verweerder heeft haar op een lijst gezet waardoor ze geen contact meer met verweerder mag opnemen. In het dossier zit een brief van schuldhulpmaatje [naam] . Zij geeft aan dat verweerder om onduidelijke redenen de ZW-uitkering heeft geweigerd, terwijl verzoekster op alle vragen heeft geantwoord. Dat het antwoord niet is wat verweerder graag hoort is volgens het schuldhulpmaatje geen reden tot afwijzing van de uitkering.
5.2
Verweerder heeft op 30 oktober 2024 bij de werkgever van verzoekster informatie opgevraagd. Uit de van de werkgever op 13 november 2024 ontvangen informatie volgt dat de werkgever op 3 oktober 2024 verzoekster ontslag heeft aangezegd conform een ontbindende voorwaarde. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst tussen verzoekster en de werkgever bijgevoegd, waaruit volgt dat in 2.5 van de arbeidsovereenkomst een ontbindende voorwaarde is overeengekomen die bepaalt dat verzoekster uiterlijk op 30 september 2024 een VOG dient te hebben overhandigd aan de werkgever. Indien de werknemer de VOG niet op uiterlijk 30 september 2024 heeft ingediend, eindigt de arbeidsovereenkomst direct van rechtswege zonder dat voorafgaande opzegging noodzakelijk is. Uit een email van de werkgever aan verzoekster van 3 oktober 2024 volgt dat verzoekster een VOG-aanvraag heeft gedaan, daarvan een nota ter vergoeding heeft ingediend bij de werkgever en dat de werkgever de kosten van deze aanvraag heeft vergoed. In deze email bevestigt de werkgever dat de arbeidsovereenkomst op 30 september 2024 is geëindigd, omdat de werkgever de VOG niet heeft ontvangen.
5.3
Het dossier bevat verder interne notities van verweerder waaruit volgt dat verweerder extra informatie heeft opgevraagd omdat mogelijk sprake is van benadeling en dit beoordeeld moet worden. Verweerder heeft haar op 29 oktober 2024 een brief verstuurd met de volgende vragen:
- Wanneer heeft u de VOG aangevraagd?
- Wanneer heeft u bericht ontvangen van Justis? Is de VOG toegewezen of niet toegewezen?
- Indien de VOG wel is toegekend, waarom is deze niet aan de werkgever geleverd?
- Indien de VOG niet is toegekend, waarom is de werkgever niet geïnformeerd over het niet toekennen van de VOG?
5.4
Verzoekster heeft de brief van 29 oktober 2024 aan verweerder geretourneerd met de antwoorden “gaat je niks aan” en:
“Zoals bekend bij jullie is er geen schriftelijk akkoord op een vog beding
thx
uitbetalen nou”
5.5
Verzoekster heeft voorafgaand aan de zitting een niet-ondertekende vaststellingsovereenkomst overgelegd waarin staat dat verzoekster en de werkgever deze vaststellingsovereenkomst op 17 september 2024 zijn overeengekomen. Volgens verzoekster volgt uit deze vaststellingsovereenkomst dat haar geen verwijt gemaakt kan worden.
5.6
Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting een uitspraak van de kantonrechter van 29 november 2024 ingediend in een zaak tussen verzoekster en de werkgever.
5.7
Op de zitting heeft verzoekster toegelicht dat ze VOG-aanvraag heeft geannuleerd omdat de werkgever haar wilde ontslaan. Voordat de vaststellingsovereenkomst was opgesteld, had ze de VOG-aanvraag al geannuleerd. De werkgever heeft pas naar de VOG gevraagd toen verzoekster zich had ziekgemeld. Volgens verzoekster was het VOG-beding niet schriftelijk overeengekomen.
5.8
Verweerder heeft op de zitting benadrukt dat de reden van afwijzing van de ZW-uitkering is omdat verzoekster geen informatie heeft verstrekt en verweerder daarom niet heeft kunnen vaststellen of sprake is van een benadelingshandeling. De werkgever had een VOG nodig en omdat die er niet was, is de arbeidsovereenkomst ontbonden. Dat volgt ook uit de uitspraak van de kantonrechter van 29 november 2024. Verweerder kan het niet volgen dat verzoekster de VOG-aanvraag heeft geannuleerd omdat ze er niet zou blijven werken.
6.1
In het bestreden besluit staat dat verweerder op 29 oktober 2024 aan verzoekster een brief heeft verstuurd met het verzoek om informatie en dat verweerder de benodigde informatie niet heeft ontvangen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster de door verweerder in de brief van 29 oktober 2024 gevraagde informatie niet heeft gegeven. De antwoorden die zij op deze brief heeft geschreven zoals die zijn vermeld in 5.4 kunnen niet worden gezien als het geven van de gevraagde informatie. Verweerder heeft deze informatie nodig bij de beoordeling of verzoekster recht heeft op een ZW-uitkering. Verweerder dient namelijk te beoordelen of sprake is van een benadelingshandeling. Dat verzoekster zonder meer recht zou hebben op een ZW-uitkering, zoals door verzoekster en haar schuldhulpmaatje wordt verondersteld, staat niet vast.
6.2
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de kantonrechter in de uitspraak van 29 november 2024 oordeelt dat de arbeidsovereenkomst tussen verzoekster en de werkgever op 30 september 2024 is geëindigd in verband met vervulling van de overeengekomen ontbindende voorwaarde, omdat verzoekster niet de vereiste VOG aan de werkgever heeft verstrekt. Uit deze uitspraak volgt ook dat de werkgever voorafgaand aan het inroepen van de ontbindende voorwaarde een proeftijdontslag heeft gegeven. De kantonrechter heeft hierover geoordeeld dat sprake was van een geldig proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst en dat de werkgever een rechtsgeldig proeftijdontslag heeft gegeven. Verzoekster heeft echter tegen dat proeftijdontslag geprotesteerd en de werkgever heeft (om een kostbare procedure te voorkomen) met instemming van verzoekster het proeftijdontslag ingetrokken waardoor de arbeidsovereenkomst is voortgezet.
6.3
Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden waarom en wanneer verzoekster de VOG-aanvraag heeft ingetrokken en ook niet waarom zij - nadat de arbeidsovereenkomst werd voortgezet - niet (alsnog) een VOG heeft aangevraagd. De werkgever heeft verzoekster – zo volgt uit de uitspraak van de kantonrechter – na voortzetting van de arbeidsovereenkomst zelfs nog meerdere keren gevraagd om een VOG aan te leveren. De vragen die verweerder in de brief van 29 oktober 2024 heeft gesteld zijn ook nog steeds niet beantwoord door verzoekster, ook niet op de zitting. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat verzoekster geen ZW-uitkering kan krijgen omdat verweerder de benodigde informatie om de aanvraag te beoordelen niet van verzoekster heeft ontvangen. Dat volgens verzoekster uit de niet-ondertekende vaststellingsovereenkomst volgt dat haar geen verwijt gemaakt kan worden, maakt dit niet anders omdat uit de uitspraak van de kantonrechter volgt dat de arbeidsovereenkomst op 30 september 2024 is geëindigd omdat verzoekster niet de vereiste VOG aan de werkgever heeft verstrekt en de status van die niet-ondertekende vaststellingsovereenkomst dan ook onduidelijk is.
7. Uit het voorgaande volgt dat – gelet op het oordeel van de kantonrechter in de uitspraak van 29 november 2024 en het gebrek aan verstrekken van informatie door verzoekster – de voorzieningenrechter verwacht dat het bestreden besluit in bezwaar zal standhouden. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen.
8. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.