ECLI:NL:RBDHA:2025:4807

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
C/09/666453 / HA ZA 24-43
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over eigendom en hinder tussen buren met betrekking tot bestrating, riolering en beplanting

In deze zaak, die zich afspeelt in Den Haag, zijn twee buren verwikkeld in een juridisch geschil over diverse geschilpunten met betrekking tot hun percelen. De eiser, aangeduid als [naam 1], heeft vorderingen ingesteld tegen zijn buren, aangeduid als [namen] c.s., met betrekking tot de verwijdering van bestrating, een rioolbuis, en het plaatsen van melkglazen ruiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot (gedeeltelijke) verwijdering van de bestrating is toegewezen, omdat deze zich op het perceel van [naam 1] bevond. De vordering tot verwijdering of verplaatsing van de rioolbuis is afgewezen, omdat deze als gemeenschappelijk eigendom werd beschouwd en [naam 1] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de rioolbuis op zijn perceel ligt. De rechtbank heeft de vordering tot het plaatsen van melkglazen ruiten toegewezen, omdat dit volgens de wet noodzakelijk was om onrechtmatige hinder te voorkomen. Daarnaast zijn er vorderingen in reconventie gedaan door [namen] c.s. die onder andere betrekking hadden op het betreden van het perceel van [naam 1] en het verwijderen van beplanting. De rechtbank heeft deze vorderingen deels afgewezen, onder andere omdat er onvoldoende bewijs was voor onrechtmatige hinder. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 19 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/666453 / HA ZA 24-439
Vonnis van 19 maart 2025
in de zaak van
[naam 1]te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. N. Overeem te Den Haag,
tegen

1.[naam 2] [woonplaats] ,2. [naam 3] [woonplaats] ,

gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. R.R. Beuker te Amsterdam.
Partijen worden hierna [naam 1] en [namen] c.s. (in enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 mei 2024 met producties 1 tot en met 30;
- de conclusie van antwoord tevens eis in (voorwaardelijke) reconventie met producties 1 tot en met 17;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 31 tot en met 45;
- het tussenvonnis van 23 oktober 2024 waarin de plaatsopneming en mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte eiswijziging in (voorwaardelijke) reconventie;
- het proces-verbaal van de plaatsopneming van 13 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling vond aansluitend op de plaatsopneming plaats op 13 december 2024. Partijen hebben over en weer hun standpunten verder toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen hebben gezegd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [naam 1] is eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] en [namen] c.s. is eigenaar van de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] . [naam 1] is ook eigenaar van het kadastrale perceel [kadastraal nummer] (hierna: perceel [kadastraal nummer] ). Dit perceel grenst direct aan het perceel van [namen] c.s. Op perceel [kadastraal nummer] staan, aan de zijde waar dit perceel aan het perceel van [namen] c.s. grenst, diverse bomen en heesters.
2.2.
Op (onder andere) het perceel van [namen] c.s. was voorheen aannemersbedrijf [bedrijfsnaam] gevestigd. Het pand van [bedrijfsnaam] is omgebouwd in drie woningen ( [adres 3] ). Op 16 juni 2008 kreeg [namen] c.s. het perceel geleverd en op 15 mei 2009 is de woning opgeleverd.
2.3.
Met de verbouwing van het pand van [bedrijfsnaam] tot drie woningen is de riolering van de woning van onder meer [namen] c.s. aangelegd in de grond ten zuiden van de woning, aansluitend aan de zijmuur. Dit is de zijde waar het perceel van [namen] c.s. grenst aan perceel [kadastraal nummer] van [naam 1] . De betreffende riolering dient, naast de woning van [namen] c.s., ook de woningen aan de [adres 4] In hetzelfde stuk grond, onder de riolering van [namen] c.s. en [adres 4] , ligt een aparte riolering ten behoeve van de woning aan de [adres 5] .
2.4.
Aan de zuidwestzijde van het perceel van [namen] c.s. bevindt zich een hoger gelegen terras. Op de scheidingsmuur van dit terras staan melkglazen ruiten, behalve op het eind van die muur aan de straatzijde.
2.5.
De oprit voor de garage van [namen] c.s. is bestraat. [namen] c.s. had naast deze oprit op het perceel van [naam 1] een reflectorpaaltje geplaatst. Dit plaatje is later verplaatst naar het eigen perceel van [namen] c.s.
2.6.
Op 21 december 2023 heeft het Kadaster op verzoek van [naam 1] een grensreconstructie verricht. [naam 1] heeft de factuur van € 920,00 van het Kadaster betaald.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[naam 1] vordert – samengevat en na eisvermindering – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [namen] c.s. gebiedt om de driehoek, zichtbaar op productie 11 bij dagvaarding, te (laten) ontdoen van de bestrating, deze grond niet meer te gebruiken en ter vrije beschikking aan [naam 1] te stellen zodat hij deze grond kan inrichten en afscheiden op door hem zelf te bepalen wijze, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag;
II. [namen] c.s. gebiedt om de riolering voor zover deze zich bevindt in of op het perceel grond van [naam 1] , binnen twee maanden na betekening van het vonnis, te (doen) verwijderen en/of om te (doen) leggen, op deugdelijke wijze, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag;
III. [namen] c.s. gebiedt om de melkglazen ruiten binnen twee maanden na betekening van het vonnis te plaatsen op het hoger gelegen terras aan de zuidwestzijde, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag;
IV. [namen] c.s. verbiedt om het perceel van [naam 1] te betreden, op straffe van € 500 per gebeurtenis;
V. [namen] c.s. gebiedt om medewerking te verlenen aan het plaatsen van een erfafscheiding, zoals gevisualiseerd op productie 19 bij dagvaarding, en [namen] c.s. beveelt om de kosten van € 5.405 bij helfte aan [naam 1] te vergoeden;
VI. [namen] c.s. veroordeelt tot betaling aan [naam 1] van de factuur van het Kadaster van € 920, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VII. [namen] c.s. te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[naam 1] legt hieraan – samengevat – ten grondslag dat [namen] c.s. zonder toestemming van [naam 1] bestrating op en een rioolbuis op dan wel in de grond van [naam 1] heeft aangebracht. Dit is volgens [naam 1] onrechtmatig en de bestrating en riolering moeten worden verwijderd dan wel verplaatst. Daarnaast bevindt zich binnen twee meter van de erfgrens een hoger gelegen terras vanaf waar [namen] c.s. rechtstreeks uitzicht heeft op het perceel van [naam 1] . Die situatie is niet toegestaan en [namen] c.s. moet (extra) melkglazen ruiten plaatsen om die situatie op te heffen, aldus [naam 1] . Omdat [namen] c.s. [naam 1] zou hebben bedreigd en (asbesthoudende) materialen op het perceel van [naam 1] zou hebben gedumpt, heeft [naam 1] een rechtens te respecteren belang bij het volledig afsluiten van zijn perceel door middel van een schutting tussen de percelen van partijen en een verbod aan [namen] c.s. om het perceel en/of de percelen van [naam 1] te betreden.
3.3.
[namen] c.s. concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [naam 1] in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing daarvan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
[namen] c.s. vordert – samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. In geval van toewijzing van de vordering als geformuleerd onder sub IV van het petitum in de dagvaarding van [naam 1] hem tot diezelfde verplichting jegens [namen] c.s. te veroordelen, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag;
II. In geval de rechtbank zou oordelen dat de riolering van de woningen aan de [adres 3] (deels) in het perceel [kadastraal nummer] van [naam 1] ligt, er geen sprake is van een erfdienstbaarheid ten behoeve daarvan en [naam 1] geen misbruik van bevoegdheid maakt door verwijdering daarvan te vorderen, [namen] c.s. tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand verleent, ter keuze van [naam 1] , een daartoe benodigd gedeelte van zijn erf aan [namen] c.s. overdraagt, een en ander tegen een vergoeding te begroten op nihil;
III. [naam 1] veroordeelt de bomen en struiken die binnen twee meter van de erfgrens met het perceel van Zandvliet c.s. staan, te verwijderen en verwijderd te houden;
IV. [naam 1] veroordeelt de heesters en heggen die binnen een halve meter van de erfgrens met het perceel van [namen] c.s. staan, te verwijderen en verwijderd te houden;
V. [naam 1] veroordeelt bomen en struiken, heesters en heggen, waarvan de bladeren en zaden op hun terras terechtkomen te snoeien tot een hoogte van maximaal 250 cm en op die hoogte gesnoeid te houden;
Voorgaande onder III, IV en V binnen vier weken na dagtekening van het vonnis en op straffe van een dwangsom van € 100 per dag.
3.6.
[namen] c.s. legt hieraan – samengevat – het volgende ten grondslag. Indien aan [namen] c.s. een verbod wordt opgelegd om het perceel van [naam 1] te betreden dan wenst [namen] c.s. dat eenzelfde verplichting ook geldt voor [naam 1] . De voorwaardelijke eis in reconventie inzake de riolering baseert [namen] c.s. op artikel 5:54 van het Burgerlijk Wetboek (BW) waarin is bepaald dat wanneer sprake is van overbouw, de eigenaar van de overbouw kan vorderen dat hem tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend of, ter keuze van de eigenaar van het erf, een daartoe benodigd deel van het erf wordt overdragen. Met betrekking tot de beplanting voert [namen] c.s. aan dat de beplanting zich in de verboden zone bevindt en dat dat onrechtmatig is. Verder vallen er veel bladeren en zaden op het terras van [namen] c.s. en het vergt veel werk om dit op ruimen om te voorkomen dat de waterafvoer van het terras verstopt raakt. [namen] c.s. ervaart zodoende overlast. [namen] c.s. vordert dat [naam 1] de beplanting binnen de verboden zone verwijdert en de overige beplanting terugsnoeit tot een hoogte van 250 centimeter zodat deze beplanting geen overlast meer veroorzaakt in de vorm van afvallende bladeren en zaden.
3.7.
[naam 1] concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en (voorwaardelijke) reconventie
4.1.
Vanwege de samenhang zullen de vorderingen in conventie en reconventie hierna gezamenlijk worden besproken, waarbij de volgende tussen partijen spelende geschilpunten zullen worden besproken:
  • de driehoek
  • de riolering
  • de melkglazen ruiten
  • het betreden van het perceel
  • het oprichten van een schutting
  • de beplanting
De driehoek
4.2.
[namen] c.s. heeft zijn oprit bestraat. [naam 1] meent dat de bestrating deels op zijn grond ligt. Tussen partijen is niet in geschil dat de driehoek aan bestrating tussen de houten latten en het gras zoals weergegeven op de foto van productie 14 bij de conclusie van antwoord, op het perceel van [naam 1] ligt. [naam 1] wil dat deze bestrating wordt verwijderd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam 1] hierbij een rechtens te respecteren belang. De driehoek bevindt zich op zijn perceel en hij hoeft bestrating van een ander daarop niet zonder meer te dulden. De rechtbank zal [namen] c.s. veroordelen om de bestrating van de driehoek te verwijderen. De rechtbank acht het opleggen van een dwangsom als prikkel tot nakoming aangewezen. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
De riolering
4.3.
Naast de zijgevel van [namen] c.s. loopt een rioleringsbuis die onder meer zijn woning dient. Volgens [naam 1] ligt deze riolering in dan wel op zijn grond en hij vordert dat [namen] c.s. de riolering verwijdert of omlegt. Als meest verstrekkende verweer voert [namen] c.s. aan dat [naam 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat [naam 1] heeft nagelaten ook de eigenaren van de woningen aan de [adres 4] in deze procedure te betrekken. De riolering is volgens [namen] c.s. gemeenschappelijk eigendom en [namen] c.s. mag deze riolering niet zonder toestemming van de mede-eigenaren verwijderen, ook niet als hij daartoe bij vonnis wordt veroordeeld. Bij een eventuele veroordeling zouden de eigenaren van [adres 4] ook ineens zonder riolering komen te zitten.
4.4.
[namen] c.s. beroept zich er met zijn verweer op dat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding (exceptio plurium litis consortium). Dit verweer kan worden ingeroepen indien een vordering een rechtsverhouding betreft waarbij het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen. In het geval van een dergelijke processueel ondeelbare rechtsverhouding, moeten alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in het geding worden opgeroepen, zodat de rechtelijke beslissing hen allen bindt. [1]
4.5.
[naam 1] heeft niet, althans onvoldoende, betwist dat de rioolbuis ook de woningen aan de [adres 4] dient. Ook is niet weersproken dat wanneer [namen] c.s. de rioolbuis die ter discussie staat weghaalt (ook al zou dat tijdelijk zijn in het kader van het omleggen van de rioolbuis), de bewoners van [adres 4] een probleem zullen hebben met de afvoer van rioolwater. Tussen partijen staat ook niet ter discussie dat de rioolbuis in ieder geval (mede) eigendom is van [namen] c.s. De rechtbank is van oordeel dat de rioolbuis gemeenschappelijk eigendom (als bedoeld in artikel 3:166 BW) is van de eigenaren van de percelen [adres 3] .
4.6.
Aangezien met betrekking tot de riolering sprake is van gemeenschappelijk eigendom, kan een eventuele veroordeling niet jegens [namen] c.s. ten uitvoer worden gelegd, zonder inbreuk te maken op de onverdeelde eigendomsrechten van de eigenaren van de woningen aan de [adres 4] . In beginsel moet de rechtbank in deze situatie de gelegenheid geven om de ontbrekende partijen op grond van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) alsnog in het geding op te roepen binnen een door de rechter daartoe te stellen termijn. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval geen aanleiding, omdat [naam 1] bij zijn vordering in conventie over de rioolbuis niet heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht. [naam 1] heeft weliswaar (onder andere) stukken van grensreconstructies in het geding gebracht, maar daaruit blijkt niet waar de erfgrens in de feitelijke situatie precies loopt. Partijen zijn het erover eens dat de erfgrens naast, maar niet parallel aan de zijmuur van de woning van [namen] c.s. loopt. Aan de achterkant van de zijgevel van de woning van [namen] c.s. ligt de erfgrens op een grotere afstand van die zijgevel dan aan de voorkant/straatzijde van de zijgevel. Uit het als productie 16 bij dagvaarding overgelegde relaas van bevindingen van het Kadaster lijkt te moeten worden afgeleid dat de erfgrens bovendien op twee punten een knik maakt. Aan de hand van de door [naam 1] ingebrachte stukken en de waarnemingen tijdens de plaatsopneming kan niet worden vastgesteld waar de erfgrens precies ligt en wat de afstand tussen de zijgevel van [namen] c.s. en de erfgrens is. Daardoor kan evenmin worden vastgesteld of en in hoeverre de rioolbuis op het perceel van [naam 1] ligt. Dat de riolering, en welk deel dan, zou moeten worden verwijderd of verplaatst, kan zodoende ook niet worden vastgesteld. [naam 1] heeft, mede in het licht van de betwisting van [namen] c.s., zijn stelling dat de rioolbuis (deels) op zijn perceel ligt onvoldoende onderbouwd. Het had op zijn weg gelegen te onderbouwen dat de rioolbuis op zijn perceel lag en voor zover die rioolbuis deels op zijn perceel lag, duidelijk te maken welk gedeelte dat betreft. De rechtbank wijst de vordering in conventie inzake de rioolbuis af. Het laten oproepen van de eigenaren van de woningen van Achterdijk 4 en 5 acht de rechtbank in dat licht overbodig.
4.7.
Aangezien de rechtbank de vordering van [naam 1] die betrekking heeft op de rioolbuis in conventie afwijst, wordt de voorwaarde van de voorwaardelijke vordering in reconventie van [namen] c.s. niet vervuld. Aan beoordeling van die vordering komt de rechtbank dan ook niet toe.
De melkglazen ruiten
4.8.
De woning van [namen] c.s. heeft een hoger (boven zijn garage) gelegen terras dat deels grenst aan het perceel van [naam 1] . Aan de zijde waarin het terras grenst aan het perceel van [naam 1] bevindt zich een stenen muur met daarop melkglazen ruiten. De aanwezige melkglazen ruiten benemen het uitzicht op het perceel van [naam 1] . Aan het uiteinde van de stenen muur aan de straatzijde zijn geen melkglazen ruiten aanwezig.
4.9.
[naam 1] vordert dat aan het uiteinde van de stenen muur aan de straatzijde melkglazen ruiten worden geplaatst. Op dat punt biedt het terras volgens [naam 1] namelijk binnen twee meter van de erfgrens rechtstreeks uitzicht op het perceel van [naam 1] . Dat levert onrechtmatige hinder op, aldus [naam 1] . Volgens [namen] c.s. is de door [naam 1] gestelde onrechtmatige hinder niet toegelicht. Dat sprake is van uitzicht binnen twee meter van de erfgrens heeft [namen] c.s. niet betwist, maar er is volgens hem geen sprake van rechtstreeks uitzicht, maar slechts van schuin uitzicht. Bovendien is van privacyschending geen sprake bij een zichtlijn loodrecht op de erfafscheiding, aldus [namen] c.s.
4.10.
Tijdens de plaatsopneming heeft de rechtbank waargenomen dat aan het uiteinde van de muur (richting de straatzijde van de woning van [namen] c.s.) nog plaats is voor twee melkglazen ruiten. Vanaf dat punt is er, bezien loodrecht vanaf de stenen muur, zicht op het perceel van [naam 1] . Vanaf het terras is er dus op dat punt sprake van rechtstreeks uitzicht op het perceel van [naam 1] . Dat is gelet op artikel 5:50 lid 1 BW niet toegestaan. Bij de beoordeling van onrechtmatig uitzicht op grond van artikel 5:50 BW hoeft niet – afzonderlijk – te worden vastgesteld of ook sprake is van onrechtmatige hinder en er hoeft ook geen belangafweging plaats te vinden. In welke mate [naam 1] als gevolg van dit uitzicht in zijn privacy wordt getroffen, is dan in beginsel niet van belang. [namen] c.s. is gehouden de onrechtmatige situatie op te heffen en ervoor zorg te dragen dat vanaf het terras geen uitzicht meer is op het perceel van [naam 1] . De rechtbank wijst de vordering inzake de melkglazen ruiten van [naam 1] toe.
4.11.
[namen] c.s. heeft naar voren gebracht dat een termijn van twee maanden voor het plaatsen van de ruiten te kort is, omdat de ruiten op maat moeten worden gemaakt en hij dus rekening moet houden met een levertijd. De rechtbank zal daarom bepalen dat [namen] c.s. binnen vier maanden na dit vonnis de ruiten geplaatst moet hebben. De rechtbank acht het opleggen van een dwangsom als prikkel tot nakoming aangewezen. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
Het betreden van het perceel
4.12.
[naam 1] vordert dat de rechtbank [namen] c.s. een verbod oplegt om het perceel van [naam 1] te betreden op straffe van een dwangsom. Indien het de rechtbank dit verbod oplegt, vordert Zandvliet c.s. dat eenzelfde verbod ook aan [naam 1] wordt opgelegd.
4.13.
Op grond van artikel 3:296 BW kan de rechter op vordering van een direct belanghebbende een gebod of verbod uitspreken in geval van een dreigende schending van een rechtsplicht jegens de partij die de vordering heeft ingesteld. Een gebod of vordering kan niet worden opgelegd als sprake is van, onder andere, misbruik van bevoegdheid of gebrek aan (voldoende) belang.
4.14.
Dat [namen] c.s. – zoals door [naam 1] gesteld – [naam 1] zou hebben bedreigd en asbesthoudend materiaal op het perceel van [naam 1] zou hebben gedumpt, is door [namen] c.s. betwist. Ten aanzien van de gestelde bedreiging heeft [naam 1] een door hem gedane aangifte overgelegd. Aangezien niet is gebleken dat deze aangifte enig (strafrechtelijk) vervolg heeft gekregen, kan de rechtbank niet zonder meer van de juistheid daarvan en de daarin beschreven feiten uitgaan. Uit de aangifte blijkt overigens niet duidelijk of de daarin beschreven woordenwisseling tussen partijen op de openbare weg of op het perceel van [naam 1] heeft plaatsgevonden. [naam 1] heeft in het licht van de betwisting daarvan door [naam 2] evenmin voldoende onderbouwd dat [namen] c.s. asbesthoudend materiaal op [naam 1] perceel zou hebben gedumpt. Dat kan in ieder geval niet worden afgeleid uit de als productie 30 bij dagvaarding overgelegde foto’s. [naam 1] heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat [namen] c.s. zijn perceel op onrechtmatige wijze heeft betreden of dat een situatie dreigt dat hij dat zou willen gaan doen. Enige dreiging van schending van een rechtsplicht wordt dan ook niet aanwezig geacht. [naam 1] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die een dergelijk verbod rechtvaardigen.
4.15.
De rechtbank wijst het gevorderde verbod van [naam 1] af. Nu het gevorderde verbod van [naam 1] wordt afgewezen, wordt de voorwaarde van de voorwaardelijke eis in reconventie niet vervuld. Aan beoordeling van die vordering komt de rechtbank dan ook niet toe.
Het oprichten van een schutting
4.16.
[naam 1] vordert op grond van artikel 5:49 BW dat een erfscheiding wordt geplaatst tussen de percelen van partijen op gezamenlijke kosten van partijen. [naam 1] wenst deze schutting naast de oprit van [namen] c.s. richting de openbare weg te plaatsen. [naam 1] heeft een foto van de gewenste situatie als productie 19 bij dagvaarding overgelegd en heeft ook een offerte in het geding gebracht. Hij stelt daarbij een rechtens te respecteren belang te hebben, omdat [namen] c.s. [naam 1] zou hebben bedreigd en omdat [naam 1] materialen op het perceel van [naam 1] zou hebben gedumpt en daardoor zou er noodzaak zijn om het perceel af te sluiten.
4.17.
Volgens [namen] c.s. maakt [naam 1] met het instellen van deze vordering misbruik van bevoegdheid, omdat de eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer niet in het geding is. [naam 1] lijkt een berm en sloot af te willen scheiden. Als al sprake zou zijn van een belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, dan moet dat wijken voor het belang van verkeersveiligheid. Als er op de betreffende plek een scheidsmuur in de zin van artikel 5:49 BW wordt geplaatst, dan kan [namen] c.s. het verkeer op de Achterdijk niet meer zien aankomen wanneer hij van zijn oprit afrijdt. Bovendien mag een schutting niet binnen één meter van de openbare weg staan en is het maar de vraag of een schutting vlak naast een pompgemaal gerealiseerd kan worden, aldus Zandvliet c.s.
4.18.
De ratio van artikel 5:49 BW is gelegen in het waarborgen van privacy. Gelet op de stukken, de waarnemingen tijdens de plaatsopneming en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, acht de rechtbank het privacybelang bij de vordering tot het plaatsen van een schutting niet, althans onvoldoende, aanwezig. [naam 1] wil immers een schutting laten plaatsen naast een stuk berm en sloot grenzend aan de openbare weg. Vanaf dit punt van het perceel van [namen] c.s. is er maar zeer beperkt zich op het perceel van [naam 1] , omdat zich langs de parallel aan de openbare weg gelegen sloot struiken bevinden. Bovendien betreft het deel van het perceel van [naam 1] waarop vanaf het perceel van [namen] c.s. wel zicht bestaat, een sloot. Niet valt in te zien welk privacybelang van [naam 1] in het geding is bij zicht op deze sloot, aangezien de sloot volledig zichtbaar is vanaf de openbare weg. Voor zover [naam 1] de schutting wenst om zo zijn erf af te sluiten, constateert de rechtbank dat dat met plaatsing van de gevorderde schutting niet wordt bewerkstelligd. Zijn perceel blijft dan toegankelijk doordat men vanaf de openbare weg langs de schutting kan lopen. Bovendien is het perceel van [naam 1] via de achterzijde van de zijgevel van [namen] c.s. toegankelijk. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt voldoende belang zoals bedoeld in artikel 3:303 BW en moet de vordering van [naam 1] op die grond worden afgewezen.
4.19.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat ook indien zou worden aangenomen dat [naam 1] wel voldoende belang heeft bij zijn vordering, het zeer twijfelachtig is of dat zou kunnen resulteren in toewijzing van de vordering. Onduidelijk is gebleven of plaatsing van zo’n schutting toegestaan is vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid. De schutting werkt immers zichtbeperkend en zou geplaatst worden vlak voor een bocht in de openbare weg. Bovendien zou de schutting vlak naast en/of boven een pompgemaal moeten worden geplaatst. Gelet daarop heeft [naam 1] onvoldoende onderbouwd dat plaatsing van de door hem gewenste schutting gelet op deze belangen is toegestaan.
De beplanting
4.20.
Tijdens de plaatsopneming en zitting is duidelijk geworden dat de vordering van [namen] c.s. tot verwijdering van bomen ziet op twee essen op het perceel van [naam 1] . Tussen partijen staat niet ter discussie dat deze essen in de verboden zone van twee meter tot de erfgrens staan. Volgens [naam 1] staan de twee essen al meer dan twintig jaar op deze plek en is de vordering tot verwijdering verjaard. Hij verwijst naar een verklaring van Quercus boomexperts waarin staat dat
“de bomen en struiken op het perceel van [naam 1] en bij de erfgrens allemaal meer dan 20 jaar oud zijn”.Indien wordt uitgegaan van de juistheid van de inschatting van de leeftijd van de bomen, volgt daaruit nog niet dat de bomen al 20 jaar op de locatie staan waarop de bomen thans staan. Daarbij betrekt de rechtbank dat [namen] c.s. heeft aangevoerd dat de bomen er nog niet stonden toen zijn woning in 2009 werd opgeleverd. De verklaring van Quercus boomexperts over de leeftijd van de bomen laat onverlet dat de bomen al een aantal jaar oud kunnen zijn geweest op het moment dat zij op de huidige locatie werden aangeplant. De verklaring van Quercus boomexperts is dus onvoldoende om te kunnen aannemen dat de bomen al 20 jaar op de huidige locatie staan en dat sprake zou zijn van verjaring van de vordering tot verwijdering. [naam 1] heeft verder niets aangedragen dat zijn stelling dat sprake is van verjaring onderbouwt. Het beroep op verjaring slaagt dus niet. Dat betekent dat [naam 1] de twee essen moet verwijderen. De rechtbank zal aan de gevorderde verwijdering een termijn van vier weken na betekening van het vonnis koppelen en acht het opleggen van een dwangsom als prikkel tot nakoming aangewezen. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd.
4.21.
Ingevolge artikel 5:42 lid 1 en 2 BW geldt voor heggen en heesters een verboden zone van een halve meter tot de erfgrens. [namen] c.s. vordert dat struiken in deze verboden zone worden verwijderd. Gelet op de onduidelijkheid over de erfgrens, de relatief kleine afstand waarbinnen zich geen heggen en heesters mogen bevinden en het ontbreken van verdere toelichting en onderbouwing van [namen] c.s., kan de rechtbank niet vaststellen dat er daadwerkelijk heggen en heesters binnen een halve meter van de erfgrens staan en welke heggen en heesters dat dan precies zijn. De rechtbank wijst daarom de vordering van [namen] c.s. tot verwijdering van heggen en heesters in de verboden zone af.
4.22.
Naast de vordering tot verwijdering vordert [namen] c.s. snoei van beplanting. De rechtbank begrijpt de vordering van [namen] c.s. inzake de snoei tot een maximale hoogte zo dat hij die baseert op de stelling dat sprake is van onrechtmatige hinder.
4.23.
Artikel 5:37 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan een eigenaar van een ander erf hinder mag toebrengen. Voornoemd artikel strekt er niet toe iedere hinder te verbieden. Buren hebben tot op een zekere hoogte hinder van elkaar te dulden. Dat is anders wanneer hinder voor de ander dusdanig veel overlast geeft, dat deze onrechtmatig moet worden geacht. Wanneer dat het geval is, hangt af van de aard, ernst en duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval.
4.24.
[namen] c.s. ondervindt overlast als gevolg van afvallende bladeren en zaden van de beplanting van [naam 1] die vervolgens op zijn terras terechtkomen. Het kost [namen] c.s. veel werk om dit op te ruimen om te voorkomen dat de waterafvoer van het terras veroorzaakt raakt. Dat [namen] c.s. dit als hinder ervaart kan de rechtbank begrijpen, maar het is bij uitstek een soort hinder die buren van elkaar kunnen ondervinden en in beginsel van elkaar hebben te dulden. Uit hetgeen [namen] c.s. naar voren heeft gebracht blijkt onvoldoende dat de hinder als gevolg van afvallend blad en zaden voor wat betreft duur, frequentie en intensiteit zodanig is dat dit als onrechtmatig gekwalificeerd kan worden. Ook zijn door [namen] c.s. geen andere omstandigheden naar voren gebracht die die conclusie rechtvaardigen. Dat [namen] c.s., gelet op hun leeftijd, minder goed dan voorheen in staat zijn om het dakterras vrij te houden van afwaaiend blad en zaden, is geen omstandigheid die maakt dat de hinder onrechtmatig wordt. Hij kan het reinigen van het dakterras immers uitbesteden aan derden. De rechtbank wijst de vordering van [namen] c.s. tot snoei van de beplanting tot een maximale hoogte af.
De Kadasterkosten
4.25.
[naam 1] vordert vergoeding van kosten die hij heeft gemaakt in het kader van de grensreconstructie die het Kadaster heeft uitgevoerd. [namen] c.s. heeft aangevoerd dat zij niet aansprakelijk zijn en [naam 1] evenmin schade lijdt, waardoor er geen grond is voor toewijzing van de gevorderde kosten voor inschakeling van het Kadaster.
4.26.
De rechtbank zal de gevorderde kosten van het Kadaster afwijzen. Uit een als productie 7 bij dagvaarding overgelegd memo van [naam 1] blijkt dat [naam 2] reeds in 2011 heeft gezegd dat hij wist dat de driehoek over de erfgrens lag. Voor de vraag of de driehoek op het perceel van [naam 1] lag, was het dus niet nodig in 2024 een grensreconstructie door het Kadaster te laten uitvoeren. Door zover de kosten van de grensreconstructie zijn gemaakt ten behoeve van de vraag of de rioolbuis op het perceel van [naam 1] lag, geldt dat die vordering ten aanzien van verwijdering van die rioolbuis wordt afgewezen. Er bestaat dus geen grond waarop Zandvliet c.s. gehouden is de kosten van de grensreconstructie aan [naam 1] te vergoeden.
De proceskosten in conventie en reconventie
4.27.
Omdat de vorderingen in conventie en reconventie deels nauw met elkaar samenhangen, ziet de rechtbank aanleiding om één proceskostenveroordeling uit te spreken. Partijen zijn over en weer deels in het ongelijk gesteld. De rechtbank ziet daarin aanleiding om tot compensatie van de proceskosten over te gaan, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
veroordeelt [namen] c.s. om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de driehoek aan bestrating tussen de houten latten en het gras, zoals weergegeven op de foto bij productie 14 van de conclusie van antwoord, te verwijderen van de grond van [naam 1] en de grond ter vrije beschikking aan [naam 1] te stellen, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag of gedeelte daarvan dat [namen] c.s. daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000;
5.2.
veroordeelt [namen] c.s. om binnen vier maanden na betekening van dit vonnis twee melkglazen ruiten te plaatsen op het uiteinde van de muur op het hoger gelegen terras, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag of gedeelte daarvan dat [namen] c.s. daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000;
in reconventie
5.3.
veroordeelt [naam 1] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de twee essen op perceel [kadastraal nummer] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 100 per dag of gedeelte daarvan dat [naam 1] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 3.000;
in conventie en reconventie
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 5.1 tot en met 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.
3220

Voetnoten

1.HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411.