Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
eiser,
Ministerie van Algemene zaken,meer bijzonder de
minister president drs. Mark Rutte,
2. drs. Mark Rutte ,
gedaagden,
1.Procedure
- de inleidende dagvaarding van 14 maart 2024 met producties 1 tot en met 4;
- de rolinstructie van 26 maart 2024 voor de rolzitting van 28 maart 2024 van de Staat c.s.;
- de brief van 26 maart 2024 van [eiser] .
2.Waar gaat deze zaak over?
in de oorlog in de Gazastrook/Westelijke Jordaanoever jegens de gedode Nederlandse mevrouw [naam ] en de Palestijnse burgers door de, volgens het Gerechtshof Den Haag (arrest d.d. 12 februari 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:191), onrechtmatige door- en uitvoer van F35-onderdelen met Israël als eindbestemming” dan wel omdat zij “
medeschuldig zijn aan de dood van de Nederlandse mevrouw [naam ] en aan de (volgens het aangehaalde arrest) ernstige schendingen van het humanitaire oorlogsrecht jegens Palestijnse burgers”, met dien verstande dat [eiser] uitdrukkelijk afstand neemt van het meerdere boven € 25.000.
voor wie[eiser] procedeert en wordt de Staat c.s. in zijn verdediging geschaad. [eiser] voert de procedure op eigen naam, terwijl uit het petitum van de dagvaarding lijkt te volgen dat hij opkomt voor de belangen van (de) nabestaanden van mevrouw [naam ] en/of niet nader genoemde Palestijnse burgers. In zijn dagvaarding stelt [eiser] dat hij in een later stadium in de procedure door derden ondertekende procesvolmachten en onderhandse akten, waarbij de rechten van deze derden op [eiser] overgaan, zal inbrengen. Of [eiser] daadwerkelijk voor derden optreedt en wie deze derden zijn, blijkt echter nergens uit.
3.De beoordeling
jegens de gedode Nederlandse mevrouw [naam ] en de Palestijnse burgers”. Het (exploot van) de dagvaarding bevat een uitgebreid relaas over het handelen van de Staat c.s. in de oorlog in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, waarbij herhaaldelijk wordt gesteld dat dit handelen onrechtmatig is “
jegens de gedode Nederlandse mevrouw [naam ] en de Palestijnse burgers”. Verder worden allerlei (onbegrijpelijke) juridische kwalificaties aan de hand van verschillende leerstukken genoemd. Het verband tussen de aan de Staat c.s. verweten handelingen, de vordering en het gestelde (proces)belang van [eiser] (dat hij er als Nederlands staatsburger belang bij heeft dat de Staat c.s. naar eer en geweten handelt) wordt daarmee op geen enkele wijze duidelijk. Wat de Staat c.s.
in relatie tot [eiser]concreet wordt verweten en welke vordering daaruit jegens de Staat voortvloeit, wordt geen handen en voeten gegeven. De dagvaarding voldoet daarmee dus niet aan de minimale eisen van leesbaarheid en begrijpelijkheid. Nu een voldoende duidelijk en met gronden onderbouwde eis op basis waarvan de Staat c.s. verweer kan voeren ontbreekt, wordt de Staat c.s. onredelijk in zijn belangen geschaad.
- salaris gemachtigde € 271,50 (1/2 punt tarief € 543)
- nakosten