ECLI:NL:RBDHA:2025:476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
11001473 RL EXPL 24-6180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding in een civiele procedure tegen de Staat der Nederlanden en de minister-president

In deze civiele procedure heeft de kantonrechter zich gebogen over de vraag of de dagvaarding van eiser nietig moet worden verklaard. Eiser, die procedeert in persoon, heeft de Staat der Nederlanden en minister-president Mark Rutte aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen in verband met de oorlog in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever. Eiser vordert een schadevergoeding van € 25.000, maar de Staat c.s. betwist de ontvankelijkheid van de vordering en stelt dat de dagvaarding niet voldoet aan de eisen van duidelijkheid en leesbaarheid zoals voorgeschreven in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding op een gebrekkige wijze is geformuleerd, waardoor de Staat c.s. in zijn verdediging wordt geschaad. De dagvaarding geeft niet duidelijk aan wat de Staat c.s. wordt verweten en welke gronden daarvoor worden aangevoerd. Eiser heeft in zijn dagvaarding ook aangegeven dat hij mogelijk optreedt voor derden, maar het is onduidelijk wie deze derden zijn en of zij afstand doen van het meerdere boven € 25.000, wat vereist is voor een procedure bij de kantonrechter.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de dagvaarding niet voldoet aan de minimale eisen van leesbaarheid en begrijpelijkheid, en heeft daarom het exploot van de dagvaarding nietig verklaard. Eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten aan de zijde van de Staat c.s. betalen, die zijn begroot op € 406,50. De uitspraak is gedaan op 16 januari 2025 door kantonrechter mr. D. Nobel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
DN/ b
Zaak-/rolnr.: 11001473 RL EXPL 24-6180
16 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] ,wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
procederend in persoon,
tegen
1. de Staat der Nederlanden,meer bijzonder het
Ministerie van Algemene zaken,meer bijzonder de
minister president drs. Mark Rutte,
zetelend te Den Haag,

2. drs. Mark Rutte ,

wonende te Den Haag ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. R.W. Veldhuis.
Partijen worden hierna “ [eiser] ”, “ Rutte ” en “de Staat” genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk als “de Staat c.s.” aangeduid.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de inleidende dagvaarding van 14 maart 2024 met producties 1 tot en met 4;
  • de rolinstructie van 26 maart 2024 voor de rolzitting van 28 maart 2024 van de Staat c.s.;
  • de brief van 26 maart 2024 van [eiser] .
1.2.
[eiser] heeft meerdere wrakingsverzoeken ingediend. Nadat op het laatste wrakingsverzoek is beslist, is de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om de Staat en Rutte (in privé) te veroordelen tot betaling van € 25.000 omdat zij onrechtmatig hebben gehandeld “
in de oorlog in de Gazastrook/Westelijke Jordaanoever jegens de gedode Nederlandse mevrouw [naam ] en de Palestijnse burgers door de, volgens het Gerechtshof Den Haag (arrest d.d. 12 februari 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:191), onrechtmatige door- en uitvoer van F35-onderdelen met Israël als eindbestemming” dan wel omdat zij “
medeschuldig zijn aan de dood van de Nederlandse mevrouw [naam ] en aan de (volgens het aangehaalde arrest) ernstige schendingen van het humanitaire oorlogsrecht jegens Palestijnse burgers”, met dien verstande dat [eiser] uitdrukkelijk afstand neemt van het meerdere boven € 25.000.
2.2.
De Staat c.s. voert voor alle weren, primair, aan dat het exploot van de dagvaarding nietig moet worden verklaard dan wel dat [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk is. Het exploot voldoet namelijk niet aan de eis van artikel 111, tweede lid, onder d, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat voorschrijft dat het exploot van de dagvaarding de eis en de gronden daarvan (voldoende duidelijk) weergeeft. Volgens de Staat c.s. is het niet duidelijk
voor wie[eiser] procedeert en wordt de Staat c.s. in zijn verdediging geschaad. [eiser] voert de procedure op eigen naam, terwijl uit het petitum van de dagvaarding lijkt te volgen dat hij opkomt voor de belangen van (de) nabestaanden van mevrouw [naam ] en/of niet nader genoemde Palestijnse burgers. In zijn dagvaarding stelt [eiser] dat hij in een later stadium in de procedure door derden ondertekende procesvolmachten en onderhandse akten, waarbij de rechten van deze derden op [eiser] overgaan, zal inbrengen. Of [eiser] daadwerkelijk voor derden optreedt en wie deze derden zijn, blijkt echter nergens uit.
2.3.
Subsidiair, verzoekt de Staat c.s. om verwijzing van de zaak naar de meervoudige kamer van deze rechtbank op de voet van artikel 15 Rv. De onduidelijkheid over de inhoud van de door [eiser] met derden gemaakte of nog te maken afspraken staat volgens de Staat c.s. aan een (juiste) beoordeling van de vordering in de weg. Onduidelijk is onder meer of deze derden ook afstand doen van het meerdere boven € 25.000. Dat is namelijk vereist voor een procedure bij de kantonrechter. Daar komt bij dat [eiser] de genoemde ernstige aantijgingen koppelt aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 februari 2024 (ECLI:NL:GHDHA:2024:191). De Staat heeft tegen dat arrest cassatieberoep ingesteld. Die zaak betreft een complexe kwestie. Tot zover het standpunt van de Staat c.s..
2.4.
In reactie op het standpunt van de Staat c.s. heeft [eiser] aangegeven dat de procedure in zijn naam wordt gevoerd en de vordering namens zijn belang is ingesteld. [eiser] stelt dat hij als Nederlands staatsburger er belang bij heeft dat de Staat c.s. naar eer en geweten handelt. De later door derden ondertekende procesvolmachten en onderhandse akten, dienen ter ondersteuning van zijn belang c.q. de ingestelde vordering. De dagvaarding voldoet daarmee volgens [eiser] aan de daaraan te stellen eisen. De procedure is door de concrete juridische duiding in het arrest van het Gerechtshof Den Haag [1] volgens [eiser] ook niet meer complex.

3.De beoordeling

Nietigheid van het exploot
3.1.
Artikel 111 lid 2 Rv schrijft voor dat (het exploot van) de dagvaarding onder meer de eis en de gronden daarvan dient te vermelden. Uit artikel 120 Rv vloeit voort dat dit voorschrift op straffe van nietigheid in acht moet worden genomen. Met de Staat c.s. is de kantonrechter van oordeel dat (het exploot van) de dagvaarding op een zodanig gebrekkige wijze is geformuleerd dat aan deze vereisten niet is voldaan.
3.2.
Uit (het exploot van) de dagvaarding moet op duidelijke en logische wijze voortvloeien wat de Staat c.s. wordt verweten, welke vordering daaruit voortvloeit, welke grondslagen daarvoor worden aangevoerd en, ten slotte, welke feiten daaraan ten grondslag worden gelegd. De kantonrechter is met de Staat c.s. van oordeel dat die duidelijkheid hier ontbreekt.
3.3.
Uit (het exploot van) de dagvaarding en de nadere toelichting daarop van 26 maart 2024 begrijpt de kantonrechter dat [eiser] uitsluitend voor zichzelf optreedt. De door [eiser] in (het exploot van) de dagvaarding aangekondigde procesvolmachten en onderhandse akten van derden dienen slechts ter onderbouwing van zijn belang c.q. vordering. Het in (het exploot van) de dagvaarding geformuleerde petitum kan echter niet anders worden begrepen dan dat [eiser] opkomt voor de belangen van anderen. [eiser] vordert immers een schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van de Staat c.s. “
jegens de gedode Nederlandse mevrouw [naam ] en de Palestijnse burgers”. Het (exploot van) de dagvaarding bevat een uitgebreid relaas over het handelen van de Staat c.s. in de oorlog in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, waarbij herhaaldelijk wordt gesteld dat dit handelen onrechtmatig is “
jegens de gedode Nederlandse mevrouw [naam ] en de Palestijnse burgers”. Verder worden allerlei (onbegrijpelijke) juridische kwalificaties aan de hand van verschillende leerstukken genoemd. Het verband tussen de aan de Staat c.s. verweten handelingen, de vordering en het gestelde (proces)belang van [eiser] (dat hij er als Nederlands staatsburger belang bij heeft dat de Staat c.s. naar eer en geweten handelt) wordt daarmee op geen enkele wijze duidelijk. Wat de Staat c.s.
in relatie tot [eiser]concreet wordt verweten en welke vordering daaruit jegens de Staat voortvloeit, wordt geen handen en voeten gegeven. De dagvaarding voldoet daarmee dus niet aan de minimale eisen van leesbaarheid en begrijpelijkheid. Nu een voldoende duidelijk en met gronden onderbouwde eis op basis waarvan de Staat c.s. verweer kan voeren ontbreekt, wordt de Staat c.s. onredelijk in zijn belangen geschaad.
3.4.
De conclusie is daarom dat de kantonrechter het exploot van de dagvaarding nietig zal verklaren. De overige door de Staat c.s. aangevoerde verweren, behoeven geen bespreking omdat het primaire verweer slaagt.
Proceskosten
3.5.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de kosten van deze procedure betalen. De kantonrechter begroot de proceskosten aan de zijde van de Staat c.s. tot op heden als volgt:
  • salaris gemachtigde € 271,50 (1/2 punt tarief € 543)
  • nakosten
zoals in de beslissing vermeld)
Totaal € 406,50

4.Beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verklaart het exploot van de dagvaarding nietig,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure aan de zijde van de Staat c.s. tot op heden begroot op € 406,50, te voldoen uiterlijk veertien dagen na aanschrijving, en voorts, indien [eiser] aan deze veroordeling niet tijdig voldoet en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. D. Nobel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2025.