ECLI:NL:RBDHA:2025:4755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9609
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die was opgelegd aan eiser door de Minister van Asiel en Migratie. De maatregel was opgelegd op 24 februari 2025, maar op 11 maart 2025 heeft de minister deze maatregel opgeheven. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij ook verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring van eiser onrechtmatig is geworden omdat de minister de maatregel niet tijdig had omgezet naar de juiste grondslag, zoals vereist door de Dublinverordening. De minister heeft een schadevergoeding van € 500,- aangeboden voor de periode van 7 maart 2025 tot en met 11 maart 2025, evenals een vergoeding van proceskosten tot € 907,-. Eiser betoogde echter dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig was, omdat hij eerder was vrijgesproken van een strafbaar feit.

De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van eiser niet kon slagen. De rechtbank concludeerde dat de aanhouding van eiser niet van vreemdelingrechtelijke aard was en dat er geen ernstige gebreken waren in de strafrechtelijke aanhouding die de vreemdelingenbewaring onrechtmatig zouden maken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht had op een hogere schadevergoeding dan al was aangeboden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9609

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Appia),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

1. Bij besluit van 24 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
Op 11 maart 2025 heeft de minister de maatregel van bewaring opgeheven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. De minister heeft de opheffing van de maatregel van bewaring als volgt toegelicht. Tijdens een vertrekgesprek op 28 februari 2025 heeft eiser voor het eerst aangegeven dat hij rond maart 2024 door de Belgische autoriteiten zou zijn overgedragen aan Spanje. Naar aanleiding hiervan zijn vragen gesteld aan de autoriteiten van België. Zij hebben in een reactie van 5 maart 2025 aangegeven dat zij eiser, in het kader van een Dublinakkoord, op 14 februari 2024 hebben overgedragen aan Spanje. De minister stelt dat er vanaf dat moment een concreet aanknopingspunt bestond dat de Dublinverordening op eiser van toepassing is. De minister had daarom uiterlijk 7 maart 2025 de maatregel moeten omzetten naar de juiste grondslag. Nu de maatregel niet op uiterlijk 7 maart 2025 is omgezet, is de maatregel van bewaring onrechtmatig geworden. De minister heeft een schadevergoeding van € 500,- aangeboden voor de periode van 7 maart 2025 tot en met 11 maart 2025. Ook heeft de minister toegezegd om de proceskosten tot een bedrag van € 907,- te vergoeden.
4.1.
Eiser betoogt het volgende. De opheffing van de maatregel van bewaring is het gevolg van een vormfout. Uit het dossier blijkt dat hij is aangehouden wegens verdenking van een strafbaar feit en is hij daarna overgedragen aan de vreemdelingendienst.
Op 28 februari 2025 is hij van het strafbare feit vrijgesproken. Dit betekent dat de daaropvolgende vreemdelingrechtelijke maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest. Gelet hierop is er volgens eiser aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen voor de gehele periode die hij in vreemdelingenbewaring heeft doorgebracht en verzoekt hij ook om de minister te veroordelen in de proces- en reiskosten.
5. Naar het oordeel van de rechtbank kan de beroepsgrond van eiser niet slagen. De rechtbank stelt vast dat eiser strafrechtelijk is aangehouden en dat de inbewaringstelling van eiser is gevolgd op de heenzending van eiser uit het strafrechtelijk traject. De rechtbank ziet in het proces-verbaal van strafrechtelijke aanhouding geen aanleiding voor de conclusie dat de aanhouding van eiser een verkapt vreemdelingrechtelijk karakter heeft. Ook ziet de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er sprake is van een zodanig ernstig gebrek in de strafrechtelijke aanhouding die maakt dat de daaropvolgende vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling onrechtmatig moet worden geacht. Het enkele feit dat eiser op 28 februari 2025 door de politierechter is vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit, maakt dat oordeel niet anders. Ook ambtshalve toetsend ziet de rechtbank geen grond om te komen tot het oordeel dat de maatregel vanaf een eerder moment dan door de minister is aangenomen onrechtmatig is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank was de minister niet gehouden aan eiser schadevergoeding aan te bieden vanaf een eerdere datum.
6. Daarnaast ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de minister te veroordelen in de reiskosten die eisers gemachtigde heeft gemaakt. Reiskosten voor het bezoeken van een cliënt worden volgens vaste rechtspraak geacht te zijn inbegrepen in de forfaitaire vergoeding. [2] Gesteld noch gebleken is dat dit in dit geval anders zou moeten zijn. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om de gevraagde vergoeding toe te kennen.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond, omdat eiser geen recht heeft op een hogere vergoeding dan al was aangeboden. Dit betekent ook dat de minister niet gehouden is om de gevraagde aanvullende proceskosten te voldoen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1773.