ECLI:NL:RBDHA:2025:475
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaar inzake machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 14 januari 2025 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiseres had op 6 februari 2024 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van verweerder, die op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen negentien weken had moeten beslissen. De rechtbank concludeert dat de beslistermijn op 11 september 2024 verstreken was zonder dat er een besluit was genomen. Eiseres heeft verweerder op 13 september 2024 in gebreke gesteld en op 7 oktober 2024 het beroep ingesteld, dat tijdig is ingediend.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Verweerder is verplicht om binnen een termijn van vier weken na de uitspraak een besluit op het bezwaar bekend te maken. Indien deze termijn wordt overschreden, verbeurt verweerder een dwangsom van € 100 per dag, met een maximum van € 15.000. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 453,50 en het door eiseres betaalde griffierecht van € 187. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.