ECLI:NL:RBDHA:2025:474
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor zijn echtgenote en dochters. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, aangezien verweerder geen verweerschrift heeft ingediend. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 28 juli 2023 is ingediend en dat verweerder op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen een besluit had moeten nemen. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd, maar heeft uiteindelijk niet tijdig beslist. Eiser heeft verweerder op 23 februari 2024 in gebreke gesteld en het beroep is op 13 maart 2024 ingesteld, wat tijdig is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt verweerder een termijn op van twee weken om een besluit bekend te maken. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor de rechtbank een langere termijn kan opleggen.
De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000. Tevens wordt vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is gedaan op 14 januari 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.