ECLI:NL:RBDHA:2025:4696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
23 maart 2025
Zaaknummer
NL24.26971, NL24.5350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor Turkse ondernemer en voorlopige voorziening

In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiser, een Turkse ondernemer, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'arbeid als zelfstandige'. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had en niet vrijgesteld was van het mvv-vereiste. Eiser stelde dat de tegenwerping van het mvv-vereiste in strijd was met het Turks Associatierecht en dat er bijzondere, individuele omstandigheden waren die de afwijzing onevenredig maakten. De rechtbank behandelde het beroep op 19 februari 2025, maar eiser en zijn gemachtigde meldden zich kort voor de zitting af. Verweerder was wel vertegenwoordigd.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die de tegenwerping van het mvv-vereiste onevenredig maakten. Eiser had geen geldige mvv en zijn argumenten over de inschrijving bij de Kamer van Koophandel werden niet als bijzonder beschouwd. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om de aanvraag voor advies voor te leggen aan de RVO. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen connexiteit meer is na de uitspraak in het beroep. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.26971 (beroep) en NL24.5350 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Esen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. E. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening dat door eiser is ingediend.
1.1
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 januari 2024 (primaire besluit) afgewezen.
1.2
Met het bestreden besluit van 6 juni 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3
Eiser heeft bij de rechtbank beroep (NL24.26971) ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL24.5350) te treffen, teneinde uitzetting tijdens deze procedure te voorkomen.
1.4
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich kort voor de zitting afgemeld. Verweerder heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1986 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser is op enig moment op onbekende wijze de Europese Unie en Nederland ingereisd. Eiser wenst verblijf in Nederland om als zelfstandig ondernemer arbeid te verrichten vanuit zijn eigen eenmanszaak [bedrijfsnaam] .
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en ook niet vrijgesteld is van het mvv-vereiste. Tegenwerping van het mvv-vereiste is niet in strijd met het Turkse Associatierecht. Van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat tegenwerping van het mvv-vereiste onevenredig is niet gebleken. Ook van strijd met de hardheidsclausule is in dit geval geen sprake. Aan eiser is ook een terugkeerbesluit, gericht op vertrek naar Turkije, met een vertrektermijn van vier weken opgelegd.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat hij ten onrechte niet vrijgesteld is van het mvv-vereiste. Eiser valt onder het toepassingsbereik van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol en zijn uitzetting is in strijd met artikel 3.71, tweede lid, onder e van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser heeft een kloppend ondernemingsplan ingediend, met alle op het moment van indiening voorhanden zijnde stukken om dit te onderbouwen. Verweerder heeft daarbij ten onrechte geen extra mogelijkheid geboden om zijn aanvraag nader te onderbouwen en heeft de aanvraag ten onrechte niet voor advies voorgelegd aan de RVO. Ook is volgens eiser sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die tegenwerping van het mvv-vereiste onevenredig maken. Het is voor eiser namelijk niet mogelijk om vanuit het buitenland te voldoen aan het documentatievereiste. Zijn eenmanszaak kon namelijk niet vanuit het buitenland ingeschreven worden bij de Kamer van Koophandel (KvK). Bovendien voldoet eiser aan alle overige voorwaarden voor een verblijfsvergunning regulier.
5. Verweerder heeft in het verweerschrift en op de zitting gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden van eiser en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Mvv-vereiste in strijd met Turkse Associatierecht
6. De rechtbank is van oordeel dat tegenwerpen van het mvv-vereiste aan Turkse onderdanen in beginsel gerechtvaardigd is. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak [1] van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats van 18 oktober 2024. De beroepsgronden van eiser geven geen aanleiding voor een ander oordeel.
Evenredigheid bij tegenwerpen van het mvv-vereiste
7. Uit het arrest Yön van het Hof van Justitie [2] volgt dat een aanscherping van het mvv-vereiste, zoals hierboven beschreven, niet strijdig hoeft te zijn met het Associatierecht, zo lang het mogelijk is om rekening te houden met bijzondere, individuele omstandigheden. Uit de brief van de voormalige staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 5 juli 2022 blijkt ook dat het mogelijk is om hierbij rekening te houden met bijzondere individuele omstandigheden, namelijk op grond van de hardheidsclausule.
7.1
In een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [3] uit 2019 is uiteengezet hoe deze toets aan bijzondere, individuele omstandigheden (evenredigheidstoets) in de Nederlandse rechtspraktijk wordt toegepast. De Afdeling legt de hardheidsclausule zo uit dat verweerder hierbij moet betrekken dat een vreemdeling aan alle materiële vereisten voor vrijstelling van het mvv-vereiste voldoet. Als een vreemdeling bijzondere, individuele feiten en omstandigheden aanvoert die op zichzelf genomen niet voldoende zijn voor vrijstelling van het mvv-vereiste, moet verweerder beoordelen of het onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste, als die vreemdeling daarnaast aan alle materiële vereisten zou voldoen. Uit het arrest Yön volgt immers dat al deze omstandigheden in hun onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld.
7.2
Concreet betekent dit dat verweerder ten eerste moet uitgaan van de veronderstelling dat aan alle materiële voorwaarden voor de vergunning wordt voldaan. Vervolgens moet verweerder toetsen of de aangevoerde bijzondere, individuele omstandigheden, in combinatie met het voldoen aan de voorwaarden, zouden leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste. Als dat het geval is, dan moet de aanvraag vervolgens worden getoetst aan inhoudelijke voorwaarden voor de vergunning. Hieruit volgt dat de overige bijzondere omstandigheden niet al op zichzelf de hoge lat van de onevenredigheid behoeven te halen, maar slechts zwaarwegend genoeg moeten zijn om - in samenhang met de presumptie van het voldoen aan de voorwaarden – tot onevenredigheid te concluderen.
Toepassing hardheidsclausule op dit geval
8.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser niet heeft hoeven vrijstellen van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. Niet gebleken is namelijk van bijzondere, individuele omstandigheden die leiden tot de conclusie dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste onevenredig zou zijn, ook niet in combinatie met de veronderstelling dat eiser voldoet aan alle voorwaarden. Eiser heeft als bijzondere omstandigheid naar voren gebracht dat hij zich niet vanuit het buitenland kan inschrijven bij de KvK. Dit is reeds niet bijzonder nu hij tijdens zijn verblijf in Nederland al een dergelijke inschrijving geregeld heeft. Voor zover eiser betoogt dat het bijzonder is dat hij al met zijn onderneming is gestart, heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiser zonder geldige mvv ingereisd is en vervolgens een aanvraag om een verblijfsvergunning heeft ingediend en arbeid als zelfstandige heeft uitgevoerd, zonder dat hij wist of hij in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning en of hij in Nederland mocht werken.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat, ook met de fictie dat wel aan de voorwaarden wordt voldaan, er onvoldoende gebleken is van bijzondere omstandigheden die leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste. Verweerder was daarom niet gehouden om door te toetsen aan de materiële voorwaarden van de gevraagde vergunning en was ook niet gehouden om eiser zijn aanvraag voor advies voor te leggen aan de RVO. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ van eiser heeft afgewezen. Ook het terugkeerbesluit blijft in stand.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening worden buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit [4] .
12. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding dan wel terugbetaling van het griffierecht bestaat in dit geval geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 18 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16963.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 augustus 2018, zaaknummer C-123/17, ECLI:EU:C:2018:632.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001.
4.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).