ECLI:NL:RBDHA:2025:4672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
NL24.36939
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gefingeerd dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, had een aanvraag ingediend om bij haar echtgenoot, referent, in Nederland te komen wonen. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen, omdat er twijfels bestonden over het door referent opgegeven dienstverband. Eiseres en referent maakten bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat er sprake was van een reëel dienstverband en dat de afwijzing in strijd was met het recht op gezinshereniging zoals gewaarborgd door artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde echter dat de minister op basis van de bevindingen van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) terecht twijfels had over de echtheid van het dienstverband van referent. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaarschrift en ongegrond voor zover het gericht was tegen het bestreden besluit. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld, maar de rechtbank oordeelde dat de minister niet in de kosten van het griffierecht hoefde te worden veroordeeld, omdat het beroep ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36939

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de ten behoeve van eiseres ingediende aanvraag om een machtiging voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij [referent] afgewezen.
Eiseres en referent hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Eiseres heeft op 20 september 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaarschrift.
Bij besluit van 3 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van referent en eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Nu met het bestreden besluit alsnog op het bezwaar van eiseres en referent is beslist, heeft eiseres geen belang meer bij beoordeling van het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Dat beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. Eiseres is geboren op [datum] 1997 en heeft Marokkaanse nationaliteit. Eiseres wil in Nederland bij referent (haar echtgenoot) komen wonen. Op 13 juni 2023 heeft referent een aanvraag ingediend om aan eiseres met dat doel een mvv te verlenen. Bij de aanvraag heeft referent toegelicht dat hij werkzaam is in loondienst. Naar aanleiding van de hierover door referent verstrekte informatie heeft verweerder reden gezien om de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) te vragen onderzoek te doen naar het door eiser gestelde dienstverband. De NLA heeft op 7 december 2023 schriftelijk aan verweerder gerapporteerd.
3. Verweerder heeft hierna de aanvraag afgewezen en deze beslissing in bezwaar gehandhaafd, omdat niet aan het middelenvereiste wordt voldaan. Verweerder is van oordeel dat het bij de aanvraag opgegeven dienstverband van referent is gefingeerd. Referent heeft de twijfels over zijn dienstverband die zijn ontstaan naar aanleiding van de bevindingen van de NLA niet kunnen wegnemen in bezwaar. Het weigeren van de gevraagde vergunning is volgens verweerder niet in strijd met recht op eerbiediging van het gezinsleven, zoals gewaarborgd door artikel 8 van het EVRM.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij stelt dat sprake is van een reëel dienstverband. In het bezwaarschrift is toegelicht dat afwijkingen in de arbeidstijdenregistratie ten opzichte van de initiële planning van werkzaamheden worden veroorzaakt door het materiaal, de weersomstandigheden en de prioriteiten in het werk. Daarnaast wordt ten onrechte verweten dat geen bewijsstukken zijn overgelegd in de bezwaarfase en dat geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om te worden gehoord op het bezwaar. Eiseres heeft afgezien van de hoorzitting op basis van de mededeling dat verweerder naar aanleiding van het bezwaar geen vragen aan haar had. Indien verweerder bewijsstukken van eiseres verlangde, had het op zijn weg gelegen om eiseres hier tijdens een hoorzitting op te wijzen. Door eiseres is in de bezwaarfase aangeboden om aanvullende informatie te overleggen, waaronder video’s van de werkzaamheden van referent. Verweerder is ten onrechte niet op dat aanbod ingegaan. Tot slot stelt eiseres dat er geen enkele reden is om de uitoefening van het recht op gezinshereniging te weigeren. Zij verwijst daarbij naar artikel 8 van het EVRM [1] en artikel 4 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [2]
De rechtbank oordeelt als volgt
5. Verweerder heeft in de toelichting van referent op zijn gestelde werkzaamheden in loondienst aanleiding kunnen zien voor nader onderzoek: Zoals is overwogen in het primaire besluit hebben referent en [B.V. 1] (thans [B.V. 2]) een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten , waarbij referent per 1 maart 2023 in dienst trad bij deze werkgever in de functie van installateur, terwijl referent geen relevante werkervaring had en daarvóór van 3 december 2020 tot 28 februari 2023 een uitkering had op grond van de Participatiewet. Daarnaast had verweerder aan de hand van de door referent overgelegde bankafschriften vastgesteld dat referent op verschillende dagen en tijden heeft gepind, terwijl hij volgens zijn eigen arbeidstijdenregistratie op die momenten aan het werk moest zijn. Ten derde heeft verweerder in de primaire beslissing opgemerkt dat referent gehuwd is geweest met de zus van de bestuurder/enig aandeelhouder van [B.V. 2].
6. Verweerder baseert zijn conclusie dat sprake is van een gefingeerd dienstverband (verder) op de volgende constateringen: De NLA heeft in zijn rapport van 7 december 2023 vastgesteld dat de arbeidstijdenregistratie van referent (van 1 maart 2023 tot en met 30 juni 2023) op meerdere dagen afwijkt van de arbeidstijdenregistratie van zijn werkgever. Ook hebben referent en zijn werkgever verschillende verklaringen afgelegd over de locaties waar referent op meerdere dagen aan het werk zou zijn geweest. Verder heeft referent in de periode van 6 april 2023 tot en met 30 juli 2023 zestien pintransacties uitgevoerd, waarbij de locaties van de pintransacties niet overeenkomen met de locaties waarop hij volgens de arbeidstijdenregistratie aan het werk zou zijn geweest. Er is geen vakantietoeslag opgebouwd over de maanden mei tot en met oktober 2023. Referent en zijn werkgever hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat zij geen (ex-)familie van elkaar zijn.
7. Eiseres heeft de feitelijke juistheid van deze bevindingen niet bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis deze bevindingen kunnen twijfelen aan het bestaan van een reëel dienstverband. Verweerder stelt in het bestreden besluit verder niet ten onrechte vast dat deze twijfel in bezwaar niet is weggenomen met aanvullende bewijsstukken of aannemelijke verklaringen. De enkele algemene stelling van eiseres in bezwaar en beroep dat afhankelijk van het materiaal, de weersomstandigheden en de prioritering afwijkingen in de registratie kunnen ontstaan, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden. Voor zover eiseres stelt dat zij een bewijsaanbod heeft gedaan, stelt de rechtbank vast dat dit niet verder is gestaafd en dat ook in beroep aanvullend bewijs voor het aannemen van een reëel dienstverband is uitgebleven.
8. Nu het bestaan van een reëel dienstverband van referent niet is aangetoond, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat niet is voldaan aan het middelenvereiste. Artikel 8 van het EVRM, noch artikel 4 van de Gezinsherenigingsrichtlijn staan in het algemeen in de weg aan de eis van duurzaam zelfstandige en voldoende middelen van bestaan. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom deze eis in haar geval wel in strijd komt met deze bepalingen.
9. Voor zover eiseres stelt dat verweerder referent in bezwaar had moeten horen, stelt de rechtbank vast dat de gemachtigde van eiseres en referent uitdrukkelijk heeft verklaard dat een hoorzitting op het bezwaar achterwege kon blijven. De veronderstelling daarbij van de gemachtigde over de te verwachten uitkomst van het bezwaar laat onverlet dat verweerder in dit geval daarom van het horen heeft kunnen afzien.
10. Het bezwaar tegen het weigeren van een mvv is terecht ongegrond verklaard. Het beroep daartegen is ongegrond. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van het door eiseres betaalde griffierecht. [3]
11. Omdat eiseres terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaarschrift, zal verweerder in zoverre in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 907 (1 punt voor het indienen van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907 per punt en een wegingsfactor 0,5). De wegingsfactor 0,5 is van toepassing, nu het beroep alleen gegrond is voor zover dit betrekking heeft op het niet-tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaarschrift;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907 (negenhonderdenzeven euro).
Deze uitspraak is gedaan op 21 maart 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Richtlijn 2003/86/EG.
3.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juni 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AB6602.