In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een minderjarige eiser, van Iraakse nationaliteit en van Jezidi etniciteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 29 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 10 december 2024 is afgewezen. De rechtbank heeft op 5 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de minister.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag niet voldoende gemotiveerd is, met name met betrekking tot de risico's die eiser loopt bij terugkeer naar Irak en de vraag of er adequate opvang voor hem beschikbaar is. Eiser heeft verklaard dat hij vreest voor vervolging door IS en dat hij in vluchtelingenkampen in Irak heeft gewoond onder slechte omstandigheden. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele situatie van eiser en dat het bestreden besluit om die reden vernietigd moet worden. Echter, de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, wat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning krijgt.
De rechtbank wijst erop dat de minister weliswaar een motiveringsgebrek heeft gemaakt, maar dat de situatie in de vluchtelingenkampen niet zodanig is dat eiser niet kan terugkeren. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan eiser, die op € 1.814,- worden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 maart 2025.