ECLI:NL:RBDHA:2025:4646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
NL24.50311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een minderjarige Iraakse Jezidi met betrekking tot adequate opvang en risico op vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een minderjarige eiser, van Iraakse nationaliteit en van Jezidi etniciteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 29 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 10 december 2024 is afgewezen. De rechtbank heeft op 5 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de minister.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag niet voldoende gemotiveerd is, met name met betrekking tot de risico's die eiser loopt bij terugkeer naar Irak en de vraag of er adequate opvang voor hem beschikbaar is. Eiser heeft verklaard dat hij vreest voor vervolging door IS en dat hij in vluchtelingenkampen in Irak heeft gewoond onder slechte omstandigheden. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele situatie van eiser en dat het bestreden besluit om die reden vernietigd moet worden. Echter, de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, wat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning krijgt.

De rechtbank wijst erop dat de minister weliswaar een motiveringsgebrek heeft gemaakt, maar dat de situatie in de vluchtelingenkampen niet zodanig is dat eiser niet kan terugkeren. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan eiser, die op € 1.814,- worden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50311
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: N. Ulutas).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2010. Hij heeft op 29 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 10 december 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Zengin als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiser is minderjarig en legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt de Jezidi etniciteit te hebben en is bang voor vervolging door IS. In 2014 moest eiser vanwege IS vluchten. Eiser heeft daarna in een vluchtelingenkamp in Duhok en vervolgens in een kamp in Sharya gewoond. Het leven in Irak was volgens eiser moeilijk en angstig. Eiser vreest voor IS bij terugkeer naar Irak.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister het volgende relevante motief:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst.
7. De verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst worden geloofwaardig geacht. Dit geloofwaardige relevante motief heeft de minister verder beoordeeld. De minister stelt zich hierover op het standpunt dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser behoort als Jezidi niet tot een groep genoemd onder groepsvervolging of tot een risicoprofiel. Eiser heeft met zijn verklaringen ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer persoonlijk een reëel risico op ernstige schade loopt in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige asielzoekers omdat er adequate opvang voor eiser is in Irak.

Onderwerp van geschil

8. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat het vluchtelingschap geen onderdeel meer is van het geschil. Het beroep gaat daarom alleen over de vraag of eiser een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer naar Irak en of eiser in Irak toegang heeft tot adequate opvang.

Motiveringsbeginsel

9. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, omdat de minister bij de beoordeling of sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM niet of onvoldoende in is gegaan op het individuele relaas van eiser. Eiser vreest als Jezidi voor vervolging en heeft als minderjarige in Irak geen toegang tot adequate opvang. Eiser heeft in Irak in een vluchtelingenkamp geleefd, waar de omstandigheden slecht zijn.
10. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt voorop dat de minister een gemotiveerd standpunt had moeten innemen over het, gezien de situatie in de kampen, al dan niet bestaan van een reëel risico op ernstige schade voor eiser bij terugkeer en over de vraag of sprake is van adequate opvang voor hem in Irak. In het bestreden besluit ontbreekt een dergelijke motivering, zoals de minister op de zitting ook heeft erkend. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal verder in de uitspraak beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. De rechtbank komt tot het oordeel dat dat het geval is en licht dat hierna toe.

Artikel 3 van het EVRM

11. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft daarvoor verwezen naar het Algemeen ambtsbericht Irak van november 2023 en jurisprudentie van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 27 februari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:3021) en van zittingsplaats Rotterdam van 24 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:17345). Uit het Algemeen ambtsbericht blijkt niet dat de situatie in de vluchtelingenkampen is verbeterd. De leefomstandigheden in het vluchtelingenkamp hadden meegewogen moeten worden bij de risicobeoordeling. Eiser leefde in het vluchtelingenkamp in Sharya in angst, er was een gebrek aan sociale voorzieningen was en tenten werden in brand gestoken.
12. Op de zitting heeft de minister het standpunt ingenomen dat de gestelde slechte omstandigheden in de vluchtelingenkampen door eiser aangetoond dienen te worden door middel van objectieve stukken en documenten. Dit geldt ook voor het onderbouwen van de reële vrees voor vervolging door eiser. Eiser heeft dit niet gedaan. Verder heeft de minister erop gewezen dat uit de verklaringen van eiser in het nader gehoor blijkt dat hij jarenlang in het kamp heeft verbleven met zijn ouders en dat zijn ouders daar nog steeds verblijven. Eiser had, samen met zijn familie, toegang tot sociale voorzieningen, onderwijs en humanitaire hulp. Verder heeft de minister erop gewezen dat uit het Algemeen ambtsbericht niet volgt dat Jezidi’s slachtoffer worden van geweld of risico lopen op ernstige schade. Dit blijkt ook uit de kamerbrief van de staatssecretaris van 27 mei 2024, waarin staat dat Jezidi’s geen risico lopen op vervolging sinds IS uit de regio is verdreven.i
13. De rechtbank onderkent dat het Algemeen ambtsbericht een zorgelijk beeld schetst van de humanitaire situatie in de kampen.ii Zo staat in het algemeen ambtsbericht onder meer dat de kampen overbevolkt zijn, dat mensen verblijven in onderkomens die niet geschikt zijn voor langdurig verblijf en onvoldoende bescherming bieden tegen extreme weersomstandigheden en brand, veel ontheemden moeite hadden om toegang te krijgen tot werk en dat met name in de kampen in Duhok veel mensen afhankelijk waren van humanitaire hulp. Tegelijkertijd staat in het algemeen ambtsbericht ook dat er – weliswaar beperkt – onderwijs, gezondheidszorg en basisvoorzieningen zijn, en dat ontheemden in de kampen in Duhok zich relatief vrij konden bewegen en daardoor toegang hadden tot diensten (voor zover beschikbaar) buiten de kampen. Uit de verklaringen van eiser blijkt verder dat zijn vader in staat was om te werken en dat eiser en zijn familieleden toegang hadden tot medische voorzieningen, onderwijs en humanitaire hulp. Ook heeft eiser in het nader gehoor verklaard dat hij uit Irak vertrokken is met zijn oom en broer, maar dat zijn oom en broer zijn teruggekeerd omdat zij ziek zouden zijn geworden.iii Eiser heeft dagelijks contact met zijn familie in het vluchtelingenkamp en heeft ook verklaard persoonlijk geen problemen te hebben ervaren als Jezidi.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat de humanitaire situatie in de kampen niet zodanig is dat eiser niet daarnaar kan terugkeren n. De situatie in de kampen leidt daarom niet tot de conclusie dat eiser een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft zelf geen concrete problemen benoemd, behalve dat het volgens eiser geen fijn leven was in het kamp. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 3 van het EVRM. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven daarom op dit punt in stand.
Toegang tot adequate opvang
14. Eiser heeft nog naar voren gebracht dat er voor hem geen adequate opvang is in Irak wegens de slechte leefomstandigheden in het vluchtelingenkamp in Sharya . De minister heeft daar ten onrechte geen grondig onderzoek naar verricht. Eiser kan niet als minderjarige vreemdeling in angst in een vluchtelingenkamp leven. Het is van essentieel belang dat eiser in veiligheid kan opgroeien, zich kan ontwikkelen en dat zijn belangen als kind in het proces worden meegewogen. Of eiser in het kamp toegang heeft tot onderwijs, dagbesteding, zorg- en voedselvoorzieningen en algehele veiligheid is onzeker. Ook zou de opvang in het vluchtelingkamp niet van duurzame aard zijn.
15. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van adequate opvang voor eiser in Irak. Voor wat betreft de situatie in het vluchtelingenkamp verwijst de rechtbank naar wat hiervoor is overwogen. De minister heeft bij zijn oordeel verder terecht betrokken dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat zijn ouders nog steeds in het vluchtelingenkamp verblijven, en dat eiser en zijn ouders nog (dagelijks) contact met elkaar hebben.iv Daarnaast heeft de minister mogen betrekken dat eiser buiten het kamp ook een oom en tante in Irak heeft wonen.
Volgens paragraaf C7/16.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is in Irak ook van overheidswege adequate opvang beschikbaar zijn. De minister heeft in het voornemen de belangen van het kind verder meegewogen. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser komt daarom ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier. Ook op dit punt kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond omdat sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Eiser krijgt dus geen verblijfsvergunning.
17. Vanwege het geconstateerde gebrek zal de rechtbank de minister wel veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. De vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. O. El Hihi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i Kamerbrief over landenbeleid Irak mei 2024.
ii Vergelijk de uitspraak van deze rechtbank van 21 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2678.
iii Pagina 6, Nader gehoor.
iv Pagina 14, Nader gehoor.