ECLI:NL:RBDHA:2025:4535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL24.27492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake asielaanvraag van eiseres met betrekking tot bescherming in Colombia

In deze einduitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had op 3 juni 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 1 juli 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Na een tussenuitspraak op 25 november 2024, waarin een gebrek in de motivering werd geconstateerd, heeft de minister op 16 december 2024 een aanvullende motivering gegeven. Eiseres betwistte de afwijzing en stelde dat de minister niet op de juiste wijze had gehandeld door de aanvullende motivering enkel in het dossier te plaatsen.

De rechtbank oordeelt dat de minister het motiveringsgebrek heeft hersteld en dat er geen sprake is van een nieuw besluit, maar van een aanvullende motivering. Eiseres had de mogelijkheid om te reageren op deze motivering. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat eiseres bescherming kan vragen in Colombia, ondanks de moeilijke situatie voor lhbti-personen in dat land. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.267,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27492
einduitspraak na tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1. In deze einduitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Zij heeft op 3 juni 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 1 juli 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister deelgenomen.
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst. Hierbij heeft de minister de gelegenheid gekregen om een aantal relevante stukken met een eventuele toelichting aan het dossier toe te voegen. Vervolgens heeft de gemachtigde van eiseres hierop mogen reageren.
1.4.
De rechtbank heeft daarna, op 30 oktober 2024, het onderzoek gesloten, nadat partijen toestemming hebben gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting.
1.5.
Op 25 november 2024 heeft de rechtbank tussenuitspraak gedaan. In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank een gebrek geconstateerd en de minister in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek te herstellen. [2]
1.6.
Op 16 december 2024 heeft de minister een aanvullende motivering op het bestreden besluit gegeven. Eiseres heeft hier op gereageerd bij brief van 13 januari 2025.
1.7.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft [3] en het onderzoek op 26 februari 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [4]
2.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank allereerst geoordeeld dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. [5] Het gaat om de gronden dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen (omdat het dossier niet compleet is en zij daarom geen zienswijze heeft kunnen indienen), dat er ten onrechte geen medisch advies is aangeboden, dat de minister zich ervan had moeten vergewissen dat de verblijfsstatus van eiseres niet is ingetrokken en dat de minister heeft miskend of te laat heeft erkend dat zij tot een sociale groep behoort.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verder overwogen dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiseres omtrent de aanval wisselend zijn. De minister heeft daarbij ten onrechte gesteld dat eiseres wisselend heeft verklaard over met welk object zij is aangevallen, de aanvaller en de toedracht van de aanval. Ook werpt de minister aan eiseres ten onrechte tegen dat zij in het nader gehoor niet verklaard zou hebben over de inhoud van de dreigbrief.
2.2.
De rechtbank heeft de minister in de tussenuitspraak de gelegenheid gegeven om het geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen moet de minister nader motiveren of, en zo ja, waarom de gestelde aanval ongeloofwaardig wordt bevonden.
De aanvullende motivering van 16 december 2024
3. De minister heeft in de aanvullende motivering van 16 december 2024 de aanval en de problemen die eiseres daardoor had, alsnog geloofwaardig geacht, omdat eiseres over de kern van de aanval consistent heeft verklaard. Echter stelt de minister zich op het standpunt dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om bescherming te zoeken in Colombia. Eiseres heeft namelijk geen aangifte gedaan bij de politie, ondanks dat de politie eiseres wel geïnformeerd heeft over de procedure. Ook heeft eiseres geen andere nationale of lokale beschermingsmaatregelen gezocht, terwijl deze mogelijkheden wel bestaan. De minister concludeert dat door het ontbreken van een aangifte of enige poging om bescherming te zoeken, onvoldoende gronden zijn om te concluderen dat eiseres niet veilig kan terugkeren naar Colombia.
Is er sprake van een nieuw besluit of van twee tegenstrijdige besluiten?
4. Eiseres stelt dat er sprake is van een aanvullende besluit en dat dit besluit niet op de wettelijk voorgeschreven manier bekend is gemaakt door het enkel plaatsen in het dossier. Verder betoogt eiseres dat het alsnog geloofwaardig achten van het besluit een wijziging is van de inhoud van het besluit waardoor er nu twee besluiten liggen met een tegenstrijdige motivering. Dit maakt de afwijzing van de asielaanvraag ondeugdelijk.
4.1.
Deze beroepsgronden slagen niet. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een nieuw besluit. Het bestreden besluit is immers niet ingetrokken. Weliswaar staat in het stuk van 16 december 2024 dat het een aanvullend besluit is maar dat is het niet. Er is geen nieuw of gewijzigd besluit genomen; het rechtsgevolg is ongewijzigd gebleven. Wel is er een aanvullende motivering op het bestreden besluit gegeven. Hierbij is de minister teruggekomen op een eerder geloofwaardigheidsstandpunt waardoor geen sprake is van een tegenstrijdigheid maar van een gewijzigd standpunt. De rechtbank ziet niet in dat deze gang van zaken maakt dat de afwijzing van de aanvraag alleen al om die reden ondeugdelijk is. De opmerking van eiseres dat het, volgens haar, aanvullende besluit niet op juiste wijze bekend is gemaakt, treft ook geen doel omdat geen sprake is van een besluit maar van een aanvullende motivering. Daarnaast heeft eiseres, zoals zij zelf ook aangeeft, kennis kunnen nemen van deze motivering en hier ook op kunnen reageren.
Mocht de minister zijn standpunt wijzigen in de aanvullende motivering?
5. Eiseres betoogt dat in de aanvullende motivering een nieuwe afwijzingsgrond naar voren wordt gebracht. Volgens eiseres is dit niet de bedoeling van een bestuurlijke lus en wordt op deze manier afbreuk gedaan aan de rechtsbescherming van eiseres.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De bestuurlijke lus geeft de minister de gelegenheid om een geconstateerd gebrek te herstellen. Als gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid dan bestaat de mogelijkheid dat een besluit wordt gehandhaafd maar met een andere motivering, eventueel met toepassing van een andere afwijzingsgrond. Dat is inherent aan dit instrument. De rechtbank ziet niet in dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan de rechtsbescherming van eiseres, aangezien zij in de gelegenheid is gesteld te reageren op de aanvullende motivering en daar ook gebruik van heeft gemaakt. Bovendien is het besluit niet nadeliger dan vóór de aanvullende motivering. De minister blijft namelijk bij de afwijzing van de asielaanvraag maar niet vanwege de ongeloofwaardigheid van het relaas maar omdat het onvoldoende zwaarwegendheid is.
Mocht de minister aan eiseres tegenwerpen dat zij bescherming kan vragen in Colombia?
6. Eiseres voert aan dat zij ten tijde van de aanval in Colombia een aanvraag tot verlenging van haar verblijfsvergunning had lopen in Italië en door daar naar terug te keren, heeft zij zichzelf in veiligheid gebracht.
6.1.
Het is niet duidelijk wat eiseres hiermee probeert te betogen. De rechtbank begrijpt dat eiseres bedoelt te stellen dat het vragen van bescherming in Colombia niet nodig was omdat zij naar Italië kon gaan, en zich zo aan onveiligheid kon onttrekken. De omstandigheid dat er voor eiseres geen noodzaak bestond om aangifte te doen omdat zij veiligheid kon zoeken in Italië, wil niet zeggen dat zij geen bescherming had kunnen vragen in Colombia. Het betoog van eiseres zegt daarmee niets over de tegenwerping van de minister dat eiseres bescherming kan vragen in Colombia.
7. Eiseres betoogt verder dat het voor haar bij voorbaat zinloos en/of gevaarlijk is om bescherming te vragen bij de autoriteiten in Colombia. Hierbij wijst eiseres op twee brieven van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) over de rechtsbescherming in Colombia en de situatie van lhbti-personen.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiseres bescherming kan vragen in Colombia. Hierbij wijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024. [6] De Afdeling leidt in deze uitspraak uit landeninformatie af dat, ondanks het progressieve wettelijke kader, de lhbti-gemeenschap – en in het bijzonder transvrouwen – het doelwit zijn van geweld en discriminatie. De Afdeling concludeert ook dat er in de praktijk obstakels zijn om een beroep te doen op beschermingsmechanismen, maar dat dit niet wegneemt dat de situatie voor transvrouwen in Colombia niet zodanig is dat zij systematisch worden blootgesteld aan vervolging of ernstige schade vanwege hun genderidentiteit. Van transvrouwen mag verwacht worden dat zij, ondanks de moeilijke situatie waarin zij zich bevinden, een beroep doen op bestaande beschermingsmechanismen bij voorkomende problemen. De Afdeling baseert zich hierbij onder meer op het algemeen ambtsbericht over Colombia van maart 2022, het rapport van het Belgische Commissariaat-Generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, Cedoca, COI Focus, Seksuele minderheden en transgenders van 16 februari 2023 en het US Department of State Country Report over 2022 van maart 2023. [7] Hoewel hierbij het algemeen ambtsbericht over Colombia van juni 2024 (ambtsbericht 2024) niet is betrokken, maakt niet dat niet meer kan worden uitgaan van deze Afdelingsuitspraak en de mogelijkheid om bescherming in te roepen bij de autoriteiten in Colombia. Het ambtsbericht 2024 schetst namelijk geen wezenlijk ander beeld dan de bronnen die ten grondslag liggen aan voornoemde uitspraak. Dat geldt ook voor de informatie die wordt genoemd in de door eiseres overgelegde brief van VWN, waarin het ambtsbericht 2024 is betrokken. Uit alle in deze brief genoemde bronnen blijkt dat rechtsbescherming vooral in rurale gebieden niet goed geregeld is. Eiseres komt echter niet uit een ruraal gebied. De minister heeft daarom terecht gesteld dat eiseres een beroep had kunnen doen op bestaande beschermingsmechanismen. Dat zij daar geen vertrouwen in had, en dat zij dat bovendien (kennelijk) niet heeft gedaan omdat zij naar Italië terug kon, is invoelbaar maar dat maakt het voorgaande niet anders. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres zelf heeft verklaard dat zij na de aanval, toen zij in het ziekenhuis lag, door de politie is bezocht en aan haar de mogelijkheid is geboden om aangifte te doen. Hieruit blijkt niet dat de politie geen bescherming aan eiseres heeft willen bieden. De rechtbank ziet ook geen aanwijzingen voor het oordeel dat Colombia geen effectief rechtssysteem heeft of dat het bij voorbaat zinloos dan wel gevaarlijk zou zijn geweest voor eiseres om bescherming te vragen.
Is het geconstateerde gebrek hersteld?
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister met de aanvullende motivering het motiveringsgebrek, dat in de tussenuitspraak is geconstateerd, heeft hersteld.
Kon de minister de aanvraag van eiseres afwijzen als kennelijk ongegrond?
9. Eiseres betoogt tot slot dat haar aanvraag niet kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat het asielrelaas alsnog geloofwaardig is bevonden.
9.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder f en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiseres heeft, volgens de minister, de aanvraag enkel ingediend om uitzetting uit te stellen en niet zo spoedig mogelijk na haar onrechtmatige binnenkomst een aanvraag ingediend. De enkele omstandigheid dat het asielrelaas van eiseres alsnog geloofwaardig is bevonden, maakt niet dat deze twee gronden niet meer van toepassing zijn.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het geconstateerde gebrek in de tussenuitspraak is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Aangezien de minister het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dit is een bestuurlijke lus. De grondslag daarvoor is te vinden in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.ABRvS van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1013.
5.Dit staat in 7.1, 8.1, 8.2, 9.3, 11.1 en 11.2 van de tussenuitspraak.
6.ABRvS 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2331.
7.En andere in noot 2 van deze uitspraak genoemde bronnen.