ECLI:NL:RBDHA:2025:4519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL24.25896 en NL24.31248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing aanvraag verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 18 maart 2025, worden de beroepen van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning en de afwijzing van haar aanvraag beoordeeld. Eiseres, een Turkse nationaliteit houdende vrouw, had eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie-of gezinslid bij [naam 2]’. Deze vergunning werd ingetrokken door de minister van Asiel en Migratie op 1 november 2022, omdat eiseres niet langer voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. De rechtbank behandelt de beroepen op 28 januari 2025, waarbij eiseres niet aanwezig is, en verklaart de beroepen ongegrond. De rechtbank concludeert dat eiseres niet kan aantonen dat zij rechten kan ontlenen aan de artikelen 6 en 7 van Besluit 1/80, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor legale arbeid en het verblijf bij een Turkse werknemer. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ heeft afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de vereisten van de wetgeving. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan specifieke voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.25896 en NL24.31248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2025 in de zaken tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning en de afwijzing van haar aanvraag.
1.1.
Bij besluit van 1 november 2022 heeft de minister de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken. Met het bestreden besluit van 20 juni 2024 (bestreden besluit 1) op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2.
Bij besluit van 20 december 2023 heeft de minister de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 juli 2024 (bestreden besluit 2) op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
2. De rechtbank heeft de beroepen op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiseres is niet verschenen. De gemachtigde van eiseres heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres en de afwijzing van haar aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond van de zaken
5. Eiseres heeft de Turkse nationaliteit. Op 22 juli 2016 is zij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie-of gezinslid bij [naam 1]’ verleend met een geldigheidsduur tot 22 juli 2021. Op 24 juni 2019 is deze verblijfsvergunning ingetrokken. Bij uitspraak van 25 november 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het beroep van eiseres tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar inzake de intrekking, ongegrond verklaard. [1]
5.1.
Op 12 maart 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor het ‘zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’. Het beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiseres inzake de afwijzing van deze aanvraag is op 23 juli 2021 ongegrond verklaard. [2]
5.2.
Eiseres is op 27 januari 2022 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2]’, geldig tot 27 januari 2027. Op 24 augustus 2022 heeft de minister het voornemen bekendgemaakt om de aan eiseres verleende verblijfsvergunning in te trekken, omdat eiseres niet langer voldeed aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Op 1 november 2022 heeft de minister de verblijfsvergunning van eiseres conform dit voornemen ingetrokken. Op 14 mei 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning gegrond verklaard. [3] Naar aanleiding van die uitspraak heeft de minister het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard en haar verblijfsvergunning ingetrokken per 29 december 2022, in plaats van 26 juni 2022.
5.3.
Eiseres heeft op 26 september 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Bij besluit van 20 december 2023 is de aanvraag van eiseres afgewezen. Bij bestreden besluit 2 van 17 juli 2024 is de minister bij dat besluit gebleven.
6. In geschil is of de minister op goede gronden de verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2]’ heeft ingetrokken en de aanvraag van eiseres onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ heeft afgewezen.
Mocht de minister de verblijfsvergunning van eiseres intrekken per 29 december 2022 en kan eiseres rechten ontlenen aan de artikelen 6 en 7 van Besluit 1/80? [4]
7. Eiseres betoogt dat haar verblijfsvergunning ten onrechte is ingetrokken, omdat zij rechten heeft opgebouwd in het kader van de artikelen 6 en 7 van Besluit 1/80. Eiseres heeft namelijk meer dan één jaar arbeid verricht in Nederland en heeft dan ook recht op voortgezet verblijf. Bovendien heeft zij zich in 2016 in Nederland gevestigd en vijf jaar onafgebroken verblijfsrecht gehad.
7.1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiseres rechten kan ontlenen aan het Besluit 1/80, omdat zij kan worden aangemerkt als werknemer of gezinslid van een Turkse werknemer in de zin van Besluit 1/80. Hiervoor wordt gekeken naar de artikelen 6 en 7 van Besluit 1/80.
Artikel 6 van Besluit 1/80
7.2.
In artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 staat het volgende:
“Behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort:
- na een jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;
- na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die lidstaat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die lidstaat;
- na vier jaar legale arbeid, in die lidstaat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.”
7.3.
Verder volg uit de Werkinstructie 2023/1 van de IND [5] (WI 2023/1) over het Turkse Associatierecht dat de minister een verblijfsvergunning kan intrekken met terugwerkende kracht tot de datum waarop niet meer werd voldaan aan de voorwaarden of beperking van de verleende vergunning, mits er nog geen sprake is van een inmiddels opgebouwd verblijfsrecht als werknemer op grond van artikel 6, eerste lid, eerste streepje van Besluit 1/80. In de WI staat onder meer dat een Turkse werknemer één jaar lang legale arbeid moet hebben verricht.
7.4.
Met de minister is de rechtbank van oordeel dat eiseres vanaf 29 december 2022 niet meer voldeed aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning aan haar is verleend. Eiseres is namelijk in het bezit gesteld van deze verblijfsvergunning vanwege haar verblijf bij [naam 2]. Uit een meldingsformulier van referent van 29 juni 2022 is gebleken dat het huwelijk tussen [naam 2] en eiseres sinds 26 juni 2022 is verbroken. Volgens de BRP [6] is op 29 december 2022 het huwelijk van eiseres met [naam 2] verbroken. Daarnaast heeft eiseres niet één jaar lang legale arbeid verricht in het kader van artikel 6 van Besluit 1/80. Volgens de gegevens die bekend zijn bij de minister via Suwinet, blijkt namelijk dat eiseres per 1 september 2020 in dienst is getreden bij Stichting OLVG. [7] Zij is echter pas op
27 januari 2022 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning waarmee zij arbeid mocht verrichten. De arbeid tussen 1 september 2020 en 27 januari 2022 kan daarom niet worden aangemerkt als legale arbeid zoals bedoeld in artikel 6 van Besluit 1/80 en eiseres heeft daarmee niet een jaar legale arbeid als bedoeld in dat artikel verricht. Zij voldoet alleen daarom al niet aan de voorwaarden die nader zijn omschreven in artikel 6 van Besluit 1/80. Dit blijkt ook uit de WI 2023/1, waarin staat dat in het geval de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht wordt ingetrokken tot de datum waarop niet meer aan de voorwaarden werd voldaan, er vanaf de ingangsdatum van de intrekking geen onomstreden verblijf meer is en de daarna verrichte arbeid niet meer aan te merken is als legale arbeid in de zin van artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80. [8] De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen rechten kan ontlenen aan artikel 6 van Besluit 1/80, omdat zij niet één jaar lang legale arbeid heeft verricht voor één werkgever. De intrekking van haar verblijfsvergunning is daarom ook niet in strijd met artikel 6 van Besluit 1/80.
Artikel 7 van Besluit 1/80
8. In artikel 7 van Besluit 1/80 staat het volgende:
“Gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een Lidstaat behorende Turkse werknemer, die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen:
- hebben het recht om – onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang – te reageren op een arbeidsaanbod, wanneer zij sedert tenminste 3 jaar aldaar legaal wonen;
- hebben er vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te hunner keuze wanneer zij sedert ten minste 5 jaar aldaar legaal wonen. Kinderen van Turkse werknemers die in het gastland een beroepsopleiding hebben voltooid, kunnen, ongeacht hoe zij in de betreffende Lidstaat wonen, in die Lidstaat op ieder arbeidsaanbod reageren op voorwaarde dat één van de ouders gedurende ten minste drie jaar legaal in de betrokken Lidstaat heeft gewerkt.”
8.1.
Eiseres voert aan dat zij ook rechten heeft op grond van artikel 7 van Besluit 1/80. Eiseres is gezinslid geweest van Turkse werknemers, namelijk haar ex-partners en heeft drie jaren met hen samengewoond.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft gesteld dat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet van artikel 7 van Besluit 1/80. Hoewel eiseres in het verleden tweemaal getrouwd is geweest met Turkse werknemers, hebben deze huwelijken niet langer dan drie jaren geduurd. De eerste verblijfsvergunning van eiseres, die zij heeft gekregen op 22 juli 2016 onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1]’, is ingetrokken per 24 juni 2019 wegens beëindiging van het huwelijk. De tweede verblijfsvergunning van eiseres is afgegeven op 27 januari 2022 onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid ‘verblijf bij [naam 2]’. Deze is echter ook ingetrokken per
29 december 2022 vanwege de echtscheiding. Hieruit blijkt dat eiseres niet drie jaar lang legaal is verbleven bij een Turkse werknemer. Ook aan artikel 7 van Besluit 1/80 kan eiseres daarom geen rechten ontlenen en is de intrekking van haar verblijfsvergunning niet in strijd met voorgenoemd artikel.
Mocht de minister de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet tijdelijke humanitaire gronden’ afwijzen?
9. Eiseres betoogt dat zij rechten kan ontlenen aan artikel 13 van Besluit 1/80 en het meest gunstige beleid moet worden toegepast. Haar aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ is daarom ten onrechte afgewezen door de minister.
9.1.
Uit artikel 3.51, negende lid, onder a, van het Vb 2000 volgt dat een verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden, kan worden verleend aan de vreemdeling op wie artikel 13 van Besluit 1/80 van toepassing is, indien:
a. aan hem de in artikel 3.31b bedoelde vergunning is verleend en hij uiterlijk op het moment waarop de geldigheidsduur van die vergunning verstrijkt, beschikt over een arbeidsplaats voor nog een jaar waarmee hij zelfstandig en duurzaam voldoende middelen van bestaan als bedoeld in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 verwerft, of
b. hij drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht, en is voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.
9.2.
Op grond van artikel 3.31b van het Vb 2000 kan aan een vreemdeling op wie artikel 13 van Besluit 1/80 van toepassing is een verblijfsvergunning worden verleend indien diens huwelijk of geregistreerd partnerschap met een hoofdpersoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht na drie jaar is ontwricht of ontbonden, de vreemdeling op grond van dat huwelijk of geregistreerd partnerschap was toegelaten, en de vreemdeling één jaar direct voorafgaande aan ontwrichting van het huwelijk of geregistreerd partnerschap rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet.
9.3.
De rechtbank stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat eiseres onder het toepassingsbereik van artikel 13 van Besluit 1/80 valt. Eiseres kan zich daarom beroepen op voornoemde bepalingen. De rechtbank is echter van oordeel dat de minister zich in het bestreden besluit terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet heeft onderbouwd of aangetoond dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Het huwelijk van eiseres met [naam 2] is ontbonden binnen een termijn van drie jaar. Eiseres voldoet alleen al daarom niet aan de voorwaarden van artikel 3.31b van het Vb 2000 en daarmee ook niet aan de voorwaarden in artikel 3.51, negende lid, onder a, van het Vb 2000. Verder is de verblijfsvergunning van eiseres met ingang van 26 december 2022 ingetrokken. Daarom heeft zij niet tenminste één jaar direct voorafgaand aan de ontwrichting van het huwelijk rechtmatig verblijf gehad als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet. Gelet op het voorgaande heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.51, negende lid, onder a van het Vb 2000. De minister mocht daarom de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ afwijzen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 25 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:7271.
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 23 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7411.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 14 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7293.
4.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad, die is ingesteld bij de overeenkomst waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije.
5.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
6.Basisregistratie Personen.
7.Onze Lieve Vrouw Gasthuis.
8.WI 2023/1, p. 9.