ECLI:NL:RBDHA:2025:449
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van voorschot ZW-uitkering en het recht op hoorzitting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door T. Eversteijn. Eiser had een voorschot van € 2.113,81 bruto ontvangen in het kader van de Ziektewet (ZW), maar dit voorschot werd door verweerder teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 december 2024, waarbij eiser zijn standpunt heeft toegelicht. Eiser voerde aan dat verweerder ten onrechte had afgezien van een hoorzitting, waar hij zijn beroep op dringende redenen had kunnen toelichten. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had mogen afzien van een hoorzitting, omdat er geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Eiser had recht op een hoorzitting om zijn argumenten te presenteren.
De rechtbank heeft ook beoordeeld of de terugvordering van het voorschot terecht was. Aangezien verweerder had vastgesteld dat eiser per 3 februari 2023 niet in aanmerking kwam voor een ZW-uitkering, was het verstrekte voorschot onverschuldigd betaald. De rechtbank concludeerde dat verweerder bevoegd was om het voorschot terug te vorderen. Eiser's argumenten over dringende redenen werden niet onderbouwd, en de rechtbank oordeelde dat de terugvordering terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,- en droeg verweerder op het griffierecht van € 50,- te vergoeden.