ECLI:NL:RBDHA:2025:448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
22_5322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van WIA-uitkering en de verrekening van inkomsten uit arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de hoogte van de WIA-uitkering en de verrekening van inkomsten uit arbeid. Eiseres, werkzaam als schoonmaakster, had bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van het UWV met betrekking tot haar WIA-uitkering, die was toegekend per 17 januari 2022. Eiseres was van mening dat haar inkomsten uit een ander dienstverband niet in mindering mochten worden gebracht op haar WIA-uitkering. De rechtbank heeft de bezwaren van eiseres tegen de uitkeringsspecificaties over de maanden mei en juni 2022 gegrond verklaard, omdat deze specificaties slechts herhalingen waren van eerder genomen besluiten en derhalve geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waren. De rechtbank heeft de bezwaren tegen de specificaties over de maanden augustus tot en met oktober 2022 ongegrond verklaard, omdat deze wel als besluiten konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verrekening van de inkomsten van eiseres met haar WIA-uitkering rechtmatig was, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om artikel 61 van de WIA buiten toepassing te laten. Eiseres had geen recht op een hogere uitkering, en de rechtbank heeft bepaald dat het UWV het griffierecht van eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/5322 en SGR 23/127

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: T. Eversteijn).

Inleiding

SGR 22/5322
Bij besluit van 5 januari 2022 (primaire besluit I) heeft verweerder aan eiseres per 17 januari 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 februari 2022 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiseres bericht dat de WIA-uitkering voorlopig als voorschot wordt betaald en dat vanaf 17 januari 2022 één keer in de drie maanden de hoogte van de WIA-uitkering wordt berekend. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 maart 2022 (primair besluit III) heeft verweerder aan eiseres bericht dat vanaf 1 maart 2022 de hoogte van haar inkomsten wordt vastgesteld op € 326,25 per maand en dat zij daarom een voorschot op de WIA-uitkering ontvangt van € 1.397,87 bruto per maand. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 15 juni 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie over de maand mei 2022.
Op 24 juni 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie over de maand juni 2022.
Op 14 juli 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie over de maand juli 2022.
Bij besluit van 27 juli 2022 (bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I tot en met III alsmede de bezwaren tegen de uitkeringsspecificaties ongegrond verklaard.
SGR 23/127
Bij besluit van 28 juli 2022 (primair besluit IV) heeft verweerder de hoogte van de WIA-uitkering over de periode van 17 januari 2022 tot en met 30 juni 2022 definitief vastgesteld en aan eiseres bericht dat de over deze periode te veel betaalde WIA-uitkering, een bedrag van € 577,60, van eiseres wordt teruggevorderd. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 25 augustus 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie over de maand augustus 2022.
Op 18 oktober 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie over de maand september 2022.
Op 21 oktober 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie over de maand oktober 2022.
Bij besluit van 24 november 2022 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit IV ongegrond en de bezwaren tegen de uitkeringsspecificaties niet-ontvankelijk verklaard.
Beide zaken
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten I en II.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
Eiseres was sinds 12 oktober 2011 in vaste dienst werkzaam als schoonmaakster bij werkgever [naam] .
1.2.
Daarnaast is eiseres van 19 september 2018 tot 8 februari 2019 werkzaam geweest als customer service medewerker bij Werkcentrale Nederland B.V. (hierna: Werkcentrale). Per 11 februari 2019 is aan haar een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Tijdens de WW-periode hervatte eiseres in minder uren bij dezelfde werkgever, waardoor zij een gedeeltelijke WW-uitkering bleef houden. Per 24 maart 2019 werd het dienstverband opnieuw beëindigd. Op 20 januari 2020 heeft eiseres zich vanuit de WW ziekgemeld met psychische klachten. In verband hiermee is aan eiseres per die datum een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Verweerder heeft de ZW-uitkering per 19 februari 2021 beëindigd, op de grond dat eiseres met de aan haar geduide functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Voorts is met ingang van die datum de WW-uitkering herleefd tot de einddatum van 3 maart 2021. Op 4 maart 2021 heeft eiseres zich opnieuw ziekgemeld en is aan haar per die datum gedurende de maximale duur een ZW-uitkering toegekend.
2. Op 12 november 2021 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een WIA-uitkering. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts op 22 december 2021 en de arbeidsdeskundige op 5 januari 2022 onderzoek gedaan. Op basis van deze onderzoeken heeft verweerder bij het primaire besluit I aan eiseres per 17 januari 2022 een WIA-uitkering toegekend. Daarbij is een bedrag van € 168,62 aan inkomsten bij werkgever [naam] in mindering gebracht op de hoogte van de WIA-uitkering. Verweerder heeft dit besluit na bezwaar gehandhaafd.
3. Eiseres is het niet eens met het feit dat haar inkomsten worden gekort op haar uitkering. Zij is het daarom ook niet eens met de uitkeringsspecificaties.
Zijn de uitkeringsspecificaties besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht?
4.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [1] ligt aan elke (meestal: maandelijkse) betaling van salaris of uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld als er in de periodieke betaling geen wijziging optreedt. Dan is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.2.
Over de maanden mei 2022 en juni 2022 is aan eiseres een WIA-uitkering uitbetaald ter hoogte van € 1.397,87 bruto per maand. De basis voor deze betaling ligt in het besluit van 4 maart 2022. De uitkeringsspecificaties zijn daarmee slechts een herhaling van dat besluit van 4 maart 2022. Dit betekent dat de specificaties niet op rechtsgevolg gericht zijn en dus geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerder had daarom de bezwaren niet-ontvankelijk moeten verklaren en niet ongegrond zoals bij het bestreden besluit is gebeurd. Het beroep is om die reden in zoverre gegrond. De rechtbank zal voorts zelf in de zaak voorzien door de bezwaren van eiseres tegen de specificaties over de maanden mei 2022 en juni 2022 niet-ontvankelijk te verklaren.
4.3.
In de maand juli 2022 is een WIA-uitkering betaald van € 1.427,02 bruto. Van een besluit waaraan deze betaling ten grondslag ligt, is de rechtbank niet gebleken, zodat van een herhaling van een eerder genomen beslissing geen sprake is. Dit betekent dat deze specificatie wel is aan te merken als besluit in de zin van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar tegen deze specificatie terecht ontvankelijk geacht.
4.4
Over de maanden augustus 2022 tot en met oktober 2022 is aan eiseres een WIA-uitkering betaald van € 1.300,22 bruto per maand. Aan deze betalingen ligt het besluit van 28 juli 2022 ten grondslag. Daarmee zijn de specificaties een herhaling van dat besluit en dus geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft de bezwaren gericht tegen de specificaties over de maanden augustus 2022 tot en met oktober 2022 daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Zijn bij de vaststelling van de hoogte van de WIA-uitkering terecht de inkomsten van eiseres bij werkgever [naam] in mindering gebracht?
5. Eiseres heeft ten aanzien van beide bestreden besluiten (en alle primaire besluiten) aangevoerd dat haar inkomsten uit het dienstverband met [naam] niet verrekend mogen worden. Volgens eiseres hebben deze inkomsten niets te maken met haar recht op een WIA-uitkering dat voortkomt uit het dienstverband met Werkcentrale. Eiseres vindt het ook onrechtvaardig dat deze inkomsten worden gekort. Door de verrekening kost het werken bij [naam] haar € 0,62 per dag. Daarnaast is eiseres het er niet mee eens dat haar uitkering na twee maanden wordt verlaagd van 75% naar 70%. Ook dat vindt zij onrechtvaardig.
6.1.
Artikel 61, eerste lid, van de WIA luidt:
“De loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering bedraagt per kalendermaand:
a. 0,75 x (A-B x C/D) over de eerste twee maanden waarin het recht op uitkering bestaat; en
b. 0,7 x (A-B x C/D) vanaf de derde maand waarin het recht op uitkering bestaat. Hierbij staat:
A voor het maandloon;
B voor het inkomen per kalendermaand;
C voor het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is berekend;
D voor het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag”.
6.2.
Uit artikel 61 van de WIA blijkt dat inkomen in mindering moet worden gebracht op de WIA-uitkering. Daaruit blijkt ook dat de hoogte van de WIA-uitkering de eerste maanden 75% (van A-B) bedraagt en dat vanaf de derde maand recht bestaat op 70% (van A-B).
6.3.
In het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (Aib) is uitgewerkt wat onder inkomen wordt verstaan. Uit artikel 3:2 van het Aib volgt dat het inkomen van eiseres bij [naam] als loon moet worden aangemerkt en daarmee als inkomen in de zin van artikel 61 van de WIA. Een uitzondering om het loon niet tot het inkomen te rekenen doet zich niet voor.
6.4.
De rechtbank stelt vast dat de verrekening van de inkomsten en de verlaging van 75% naar 70% dwingendrechtelijk zijn geregeld in de WIA, een wet in formele zin. Het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling in de weg aan toetsing van artikel 61 van de WIA aan het evenredigheidsbeginsel. Dat is slechts anders als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, waardoor aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval indien die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven (zogenoemde ‘contra-legemtoepassing’). Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen. [2]
6.5.
De rechtbank begrijpt de stelling van eiseres, dat het onrechtvaardig is dat haar inkomsten worden gekort op haar uitkering en dat haar uitkering na twee maanden wordt verlaagd naar 70%, als een verzoek om artikel 61 van de WIA buiten toepassing te laten wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd niet zo bijzonder zijn dat artikel 61 van de WIA buiten toepassing kan worden gelaten. Het is de keuze geweest van de wetgever om te bepalen dat inkomen moet worden gekort op de WIA-uitkering. Die keuze houdt in dat ook inkomen moet worden gekort dat geen enkel verband houdt met het dienstverband waaruit het recht op een WIA-uitkering is voortgekomen. Dat eiseres, zoals zij stelt, door de verrekening van de inkomsten niets overhoudt aan haar werkzaamheden bij [naam] , komt ook voort uit de keuze van de wetgever. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de wet buiten toepassing moet laten is geen sprake.
6.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de inkomsten van eiseres uit haar dienstverband bij [naam] in mindering gebracht op de WIA-uitkering. Het beroep is in zoverre ongegrond.
7. Nu de rechtbank in rechtsoverweging 4.2. heeft geoordeeld dat het beroep voor zover dit ziet op de uitkeringsspecificaties over de maanden mei 2022 en juni 2022 gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht in de zaak SGR 22/5322 vergoedt.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen aanleiding, nu niet is gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de uitkeringsspecificaties over de maanden mei en juni 2022 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I in zoverre;
- verklaart de bezwaren gericht tegen de uitkeringsspecificatie over de maanden mei en juni 2022 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl
.Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1235
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1004