In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de hoogte van de WIA-uitkering en de verrekening van inkomsten uit arbeid. Eiseres, werkzaam als schoonmaakster, had bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van het UWV met betrekking tot haar WIA-uitkering, die was toegekend per 17 januari 2022. Eiseres was van mening dat haar inkomsten uit een ander dienstverband niet in mindering mochten worden gebracht op haar WIA-uitkering. De rechtbank heeft de bezwaren van eiseres tegen de uitkeringsspecificaties over de maanden mei en juni 2022 gegrond verklaard, omdat deze specificaties slechts herhalingen waren van eerder genomen besluiten en derhalve geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waren. De rechtbank heeft de bezwaren tegen de specificaties over de maanden augustus tot en met oktober 2022 ongegrond verklaard, omdat deze wel als besluiten konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verrekening van de inkomsten van eiseres met haar WIA-uitkering rechtmatig was, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om artikel 61 van de WIA buiten toepassing te laten. Eiseres had geen recht op een hogere uitkering, en de rechtbank heeft bepaald dat het UWV het griffierecht van eiseres moet vergoeden.