ECLI:NL:RBDHA:2025:4442

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL24.47877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag en geloofwaardigheidsbeoordeling van verklaringen over problemen met het Ogboni-genootschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat de minister van Asiel en Migratie de verklaringen van eiser over zijn problemen met het Ogboni-genootschap niet geloofwaardig achtte. Eiser had geclaimd dat hij uit Nigeria was gevlucht vanwege bedreigingen van het genootschap, maar de minister vond zijn verklaringen inconsistent en onvoldoende onderbouwd. Eiser diende op 8 november 2023 een nieuwe aanvraag in, gesteund door nieuwe documenten die zijn vrees voor het genootschap zouden onderbouwen. De minister weigerde echter de aanvraag opnieuw, wederom met de stelling dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig waren. De rechtbank bevestigt de afwijzing van de minister en oordeelt dat de minister terecht geen geloof hecht aan de nieuwe stukken, omdat deze niet voldoende bewijs leveren voor de gestelde vrees van eiser. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de minister de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47877

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D. van Elp)
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing als kennelijk ongegrond van zijn opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft daartoe beslist met het bestreden besluit van 27 november 2024. Bij dit besluit is aan eiser ook een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op 29 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de opvolgende aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.De minister heeft de opvolgende aanvraag van eiser terecht afgewezen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eerdere asielprocedures
4. Eiser heeft eerder asielaanvragen ingediend. De eerste asielaanvraag van eiser heeft de minister met het besluit van 30 september 2019 niet in behandeling genomen. Dit besluit staat in rechte vast. [2]
4.1.
Op 4 februari 2021 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Aan die aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij uit Nigeria is gevlucht vanwege vrees voor het Ogboni-genootschap, dat wil dat hij binnen dit genootschap zijn overleden vader opvolgt. Eiser wil dat niet. Vanwege problemen met het Ogboni-genootschap is eiser eerst gevlucht naar het noorden van Nigeria, waar hij bij zijn oma en nichtje is gaan wonen. Eisers oma en nichtje zijn vanwege een conflict met herders vermoord. Bij terugkeer in Nigeria vreest eiser verder voor de mensensmokkelaar met wiens hulp hij naar Libië is gevlucht, omdat hij hem nog geld verschuldigd is.
4.1.1.
Deze aanvraag heeft de minister met het besluit van 25 november 2021 afgewezen als ongegrond. In dat besluit heeft de minister de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De minister heeft geen geloof gehecht aan de verklaringen van eiser over de problemen met het Ogboni-genootschap na het overlijden van zijn vader. Daartoe heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over het gestelde lidmaatschap van zijn vader van het Ogboni-genootschap en zijn eigen gestelde rol als opvolger van zijn vader niet geloofwaardig zijn vanwege tegenstrijdige verklaringen over de religie van eisers vader en eisers eigen religie, vanwege onvoldoende gedetailleerde verklaringen over de aard en intentie van het Ogboni-genootschap en met informatie uit openbare bron niet te rijmen verklaringen over gedwongen toetreding tot het Ogboni-genootschap. De ongeloofwaardige verklaringen over het gestelde lidmaatschap van zijn vader van het Ogboni-genootschap en zijn eigen rol als opvolger, deden volgens de minister op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van de door eiser gesteld hieruit voortgekomen problemen. Ook op zichzelf bezien heeft de minister de verklaringen van eiser over die problemen niet geloofwaardig geacht. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat de verklaring van eiser dat hij na het overlijden van zijn vader onder druk werd gezet en bedreigd omdat hij zijn vaders plaats moest innemen, niet overeenkomt met beschikbare openbare informatie, dat het gelet op eisers verklaringen niet aannemelijk is dat hij niet eerder is vertrokken om zich aan eventuele problemen te onttrekken en dat het gelet op eisers verklaringen niet voor de hand ligt dat hij na bedreiging door het genootschap gedurende een week niets van hen verneemt terwijl hij in zijn ouderlijk huis verbleef. Ook heeft de minister eisers verklaring dat het Ogboni-genootschap hem in heel Nigeria zal zoeken niet geloofwaardig geacht omdat eisers verklaringen over hoe zij hem zouden moeten vinden algemeen zijn en het Ogboni-genootschap, anders dan eiser verklaart, niet (meer) wijdverspreid actief is in Nigeria, hun activiteiten onbeduidend zijn en zij geen macht of invloed van betekenis hebben. Tot slot heeft de minister de verklaringen van eiser over de gebeurtenissen rondom het overlijden van zijn oma en nichtje en over de problemen met de mensensmokkelaar niet geloofwaardig geacht.
4.1.2.
Dit besluit staat in rechte vast. [3]
Reden voor het indienen van een opvolgende asielaanvraag
5. Op 8 november 2023 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Als reden hiervoor geeft eiser dat hij na de vorige procedure in het bezit is gekomen van stukken die onderbouwen dat hij in Nigeria problemen heeft gehad met het Ogboni-genootschap en dat hij heeft te vrezen voor dit genootschap als hij naar Nigeria terugkeert. Het gaat om de volgende stukken:
  • ‘Extract from crime diary’ van The Commissioner of Police, State Criminal Investigation and Intelligence Department, The Nigeria Police, Edo State Command, Benin City van 15 november 2014(politiedocument). Gelet op dit stuk is het volgens eiser aannemelijk dat hij bij terugkeer naar Nigeria te vrezen heeft voor het Ogboni-genootschap.
  • ‘Statement of [persoon a], Ph.D., In the Matter of AGHO, [eiser] In an Application for Asylum and Withholding of Removal under the Convention Against Torture’, University of Arizona van 18 juni 2023. De informatie over het Ogboni-genootschap in dit rapport bevestigt volgens eiser wat hij tijdens de vorige procedure heeft verklaard. Gelet op dit rapport is het aannemelijk dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor het Ogboni-genootschap.
  • ‘Expert Report Nigeria’ van [persoon b] van 12 februari 2019 en ‘Addendum Country Expert Report: Nigeria. The human rights implication of refusal to succeed a parent in the Ogboni Confraternity in Nigeria’ van [persoon b] van 1 juli 2019. Eiser wijst op de in dit rapport beschreven gevaren van het niet opvolgen van vaders in het Ogboni-genootschap en op vestigingsalternatieven.
Het bestreden besluit
6. De minister wijst de opvolgende asielaanvraag af als kennelijk ongegrond. [4] Gelet op wat eiser aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag legt, bekijkt de minister het asielmotief over de problemen met het Ogboni-genootschap na het overlijden van zijn vader opnieuw en in het licht van de nieuwe elementen en bevindingen op dat punt. Dat geldt ook voor het eerder geloofwaardig geachte asielmotief identiteit, nationaliteit en herkomst. De asielmotieven over de gebeurtenissen rondom het overlijden van eisers oma en nichtje en over de problemen met de mensensmokkelaar toetst de minister niet opnieuw.
6.1.
De minister hecht (wederom) geloof aan de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, maar hecht (wederom) geen geloof aan zijn verklaringen over zijn problemen met het Ogboni-genootschap na het overlijden van zijn vader. Daartoe stelt de minister zich op het standpunt dat eiser zijn verklaringen niet onderbouwt met objectieve documenten die dit asielmotief volledig onderbouwen en ook niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c en onder e, van de Vw 2000.
6.1.1.
Eisers verklaringen vormen namelijk geen samenhangend en aannemelijk geheel. [5] De minister wijst er daartoe allereerst op dat eisers eigen verklaringen over de problemen met het Ogboni-genootschap na het overlijden van zijn vader tijdens de eerdere procedure niet geloofwaardig zijn geacht. De stukken die eiser in deze procedure ter onderbouwing van dit asielmotief inbrengt, leiden niet tot een ander standpunt over de geloofwaardigheid daarvan. Kort samengevat stelt de minister zich daartoe op het standpunt dat aan het politiedocument slechts beperkte bewijswaarde toekomt en uit de informatie in de stukken van [persoon a] en [persoon b] niet volgt dat eiser persoonlijk problemen heeft gehad met of heeft te verwachten van het Ogboni-genootschap.
6.1.2.
Verder kan volgens de minister het relaas van eiser niet in grote lijnen als geloofwaardig worden beschouwd omdat hij zich opzettelijk aan de (Dublin)regels en procedures heeft onttrokken en zich een jaar in de illegaliteit heeft opgehouden. [6] Dit doet volgens de minister ernstig af aan de gestelde noodzaak voor bescherming en daarmee de geloofwaardigheid van eisers relaas. Omdat uit eisers verklaringen niet volgt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en evenmin dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade, komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel b, van de Vw 2000.
Hecht de minister terecht geen geloof aan eisers verklaringen over problemen met het Ogboni-genootschap?
7. Eiser is het niet met het bestreden besluit eens. De minister kent volgens hem te weinig bewijswaarde toe aan het politiedocument. Juist omdat het voor mogelijk wordt gehouden dat dit stuk authentiek is en eiser in dat geval bij terugkeer een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, heeft de minister ook te weinig gedaan om de inhoud van dit stuk te beoordelen en controleren. Zo had de minister, bijvoorbeeld via het laten opstellen van individueel ambtsbericht, navraag kunnen doen naar dit stuk bij de Nigeriaanse autoriteiten. [7] Met zijn opstelling miskent de minister dat het ontbreken van referentiemateriaal niet altijd voor rekening en risico van de vreemdeling mag komen. Door eiser niet het voordeel van de twijfel te geven, wordt te weinig rekening gehouden met het feit dat hij beperkt is in het kunnen bewijzen van zijn asielrelaas. Ook stelt de minister zich met betrekking tot dit stuk ten onrechte op het standpunt dat de pastoor geen objectieve en verifieerbare bron is en wordt het eiser ten onrechte verweten dat hij weinig weet over het politieonderzoek. De minister gaat er verder ten onrechte aan voorbij dat de algemene informatie over het Ogboni-genootschap in de overgelegde rapporten aansluit bij eisers verklaringen. Hoewel uit die informatie niet volgt dat iedereen te vrezen heeft voor dit genootschap, is dat voor veel mensen, waaronder eiser, wel het geval. Dat de stukken en rapporten niet aantonen dat eiser persoonlijk problemen heeft, doet er niet aan af dat deze eisers relaas wel aannemelijker maken. Ook gaat de minister er te makkelijk aan voorbij dat een deskundige concludeert dat wat eisers verklaart, juist is. Verder noemt [persoon a] eiser bij naam. De minister miskent dat eiser hierdoor persoonlijk voor de autoriteiten is terug te vinden in de stukken en verklaringen. Met het standpunt dat omdat de onderliggende problemen van eiser niet geloofwaardig zijn, de informatie over vestigingsalternatieven niet relevant is, miskent de minister tot slot dat ieder onderdeel op zichzelf beoordeeld moet worden, aldus eiser.
7.1.
Uitgangspunt in deze procedure is het in rechte vaststaande besluit waarin eisers verklaringen over zijn vaders lidmaatschap van het Ogboni-genootschap, eisers gestelde rol als opvolger van zijn vader en de problemen met het Ogboni-genootschap als gevolg van de weigering van die rol, niet geloofwaardig zijn geacht gelet op eisers eigen gebrekkige verklaringen hierover. De minister bekijkt het asielmotief van eiser over de problemen met het Ogboni-genootschap vanwege het overlijden van zijn vader opnieuw vanwege de stukken die eiser aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag legt en beoordeelt of dat wat uit de stukken volgt, mede gelet op de aard van die stukken, zodanig opweegt tegen eisers eerder ongeloofwaardig geachte verklaringen dat nu wel van de geloofwaardigheid van het bedoelde asielmotief moet worden uitgegaan.
7.2.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt dat dat wat uit de stukken volgt, mede gelet op de aard van die stukken, niet zodanig opweegt tegen eisers eerder ongeloofwaardig geachte verklaringen dat nu wel van de geloofwaardigheid van het bedoelde asielmotief moet worden uitgegaan.
7.2.1.
In dat verband stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat slechts beperkte bewijswaarde kan worden toegekend aan het politiedocument. Daarbij betrekt de minister niet ten onrechte de conclusie van Bureau Documenten dat geen uitspraak mogelijk is over de echtheid, opmaak, afgifte en inhoud van dit stuk. [8] Zoals de minister toelicht en uit de besluitvorming ook blijkt, betekent dat niet dat het politiedocument om die reden terzijde is geschoven en (inhoudelijk) niet bij de beoordeling is betrokken, maar weegt de minister de omstandigheid dat geen zekerheid bestaat over de echtheid, opmaak, afgifte en inhoud van het stuk mee in de bewijswaarde die hij aan dit stuk toekent. Nadere onderbouwing van de kant van eiser van de echtheid, opmaak, bevoegde afgifte en juistheid van de inhoud van het politiedocument ligt er niet.
7.2.2.
De minister neemt ook niet ten onrechte het standpunt in dat de bewijswaarde van het politiedocument verder wordt verzwakt door de omstandigheid dat volgens de verklaringen van eiser over (de verkrijging en totstandkoming van) dit stuk, de hierin opgetekende verklaringen afkomstig zijn van een derde, namelijk de pastoor van eiser, die ten overstaande van de politie heeft verklaard wat hij van eiser heeft gehoord over diens problemen met het Ogboni-genootschap. Daarmee is de weergegeven informatie gebaseerd op de verklaringen van eiser zelf, terwijl dit juist de verklaringen zijn die in de eerdere asielprocedure ongeloofwaardig zijn geacht. De omstandigheid dat deze verklaringen nu via de pastoor aan de politie zijn afgelegd, maakt deze verklaringen nog niet geloofwaardig(er).
7.2.3.
Verder betrekt de minister bij zijn standpunt over de bewijswaarde van het politiedocument niet ten onrechte dat, hoewel in het document staat vermeld dat de politie naar aanleiding van de aangifte van de pastoor een onderzoek is gestart en dit onderzoek uitwees dat de verklaringen waar bleken te zijn [9] , hieruit niet blijkt op welke wijze de politie onderzoek heeft gedaan en hoe de getrokken conclusies tot stand zijn gekomen. Eiser stelt dat hij weinig weet over het politieonderzoek, maar de pastoor heeft al in 2014 aangifte gedaan en gesteld noch gebleken is dat eiser zelf bij het politiebureau navraag heeft gedaan naar het onderzoek. Hij onderbouwt ook niet waarom dat niet van hem kan worden verwacht.
7.2.4.
Gelet op het voorgaande concludeert de minister niet ten onrechte dat gelet op de waardering van het stuk door Bureau Documenten, de totstandkoming van de informatie in het stuk en de inhoud van het stuk, het politiedocument beperkte bewijskracht heeft en daarmee niet maakt dat ondanks de gebrekkige verklaringen van eiser, van de geloofwaardigheid van het opnieuw beoordeelde asielmotief moet worden uitgegaan. Anders dan eiser betoogt, is de minister ook voldoende aan eiser tegemoetgekomen door het politiedocument voor onderzoek op echtheid voor te leggen aan Bureau Documenten, eiser tijdens het gehoor over dit stuk te bevragen, het stuk aan te merken als nieuw element of bevinding en het stuk inhoudelijk bij de beoordeling te betrekken. De minister heeft op die manier in voldoende mate voldaan aan zijn samenwerkingsverplichting in dit verband. De samenwerkingsverplichting gaat hier niet zo ver dat het aan de minister is om de authenticiteit van het politiedocument aan te tonen en/of inhoud daarvan nader te verifiëren. Bij een (opvolgende) aanvraag ligt namelijk de bewijslast in beginsel bij de vreemdeling. De minister was dan ook niet gehouden nader onderzoek te doen naar de authenticiteit en/of de juistheid van de inhoud van het politiedocument. [10] De minister motiveert voldoende deugdelijk dat de omstandigheden in de zaak die ten grondslag ligt aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2023 niet te vergelijken zijn met die van eiser en eisers verwijzing naar deze uitspraak dan ook niet opgaat.
7.2.5.
Verder stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat ook de informatie in de stukken van [persoon a] en [persoon b] niet leidt tot de conclusie dat alsnog geloof wordt gehecht aan de verklaringen van eiser over de problemen met het Ogboni-genootschap vanwege het overlijden van zijn vader. Daarbij mocht de minister relevant achten dat de rapporten van [persoon b] niet toezien op eiser persoonlijk, maar zijn geschreven voor iemand anders. De juistheid van de algemene landeninformatie en informatie over het Ogboni-genootschap in de rapporten van [persoon a] en [persoon b], trekt de minister op zichzelf niet in twijfel. Daarover stelt de minister zich echter niet ten onrechte op het standpunt dat deze informatie de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers persoonlijke asielrelaas niet anders maakt omdat deze informatie niet ziet op eiser persoonlijk en zijn situatie. Het feit dat eisers verklaringen niet tegenstrijdig zijn aan objectieve landeninformatie en informatie over het Ogboni-genootschap en daarmee in grote lijnen overeen zou komen, maakt immers nog niet dat eisers verklaringen over zijn persoonlijke problemen, die om meerdere redenen ongeloofwaardig zijn geacht, nu wel geloofwaardig zijn. Hieruit volgt ook niet de conclusie dat eiser persoonlijk te vrezen heeft voor het Ogboni-genootschap.
7.2.6.
Daarbij stelt de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat het wegvallen van één van de eerdere tegenwerpingen, namelijk dat eisers verklaring dat hij als tweede zoon zou zijn opgeroepen zijn overleden vader binnen het genootschap op te volgen niet overeenkomt met wat daarover uit algemene informatie bekend is, dit niet anders maakt omdat dat slechts één van de tegenwerpingen was om dit asielmotief in de vorige procedure ongeloofwaardig te achten en dit bovendien geen dragende overweging was. Omdat de minister voldoende deugdelijk motiveert dat hij nog altijd geen geloof hecht aan eisers problemen met het Ogboni-genootschap, stelt de minister zich terecht op het standpunt dat de informatie in de rapporten over het eventueel elders in Nigeria kunnen vestigen, niet relevant is.
7.2.7.
Over de opmerking van eiser dat hij met naam en toenaam wordt genoemd in het rapport van [persoon a], merkt de rechtbank op dat dit rapport op verzoek van eiser is opgesteld. Voor zover bekend is dit alleen aan eiser toegestuurd en in dit dossier opgenomen. Daarmee is het – nog los van de vraag naar de consequenties die dat eventueel zou hebben – op geen enkele wijze aannemelijk dat de Nigeriaanse autoriteiten en/of het Ogboni-genootschap van dit rapport op de hoogte zijn.
7.2.8.
De rechtbank stelt tot slot vast dat eiser geen beroepsgronden richt tegen de overwegingen in het besluit over het niet voldoen door eiser aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Hoewel de rechtbank uit de bewoordingen van de minister opmaakt dat dit niet een zelfstandige reden is om de asielmotieven van eiser ongeloofwaardig te achten, draagt dit voor hem wel bij aan die conclusie.
7.3.
Voor zover eiser verwijst naar wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd, stelt de rechtbank vast dat de minister in het bestreden besluit op de zienswijze reageert. Eiser licht met de enkele verwijzing naar de zienswijze niet toe waarom die reactie van de minister tekortschiet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.47878.
2.Rb. Den Haag (zp. Rotterdam) 29 oktober 2019, zaaknummer NL19.23511 (niet gepubliceerd).
3.Rb Den Haag (zp. Amsterdam) 23 december 2021, zaaknummer NL21.18643 (niet gepubliceerd).
4.De minister doet dat onder verwijzing naar artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
5.Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
6.Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
7.Eiser verwijst naar ABRvS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1316.
8.Het resultaat van het onderzoek van Bureau Documenten bevindt zich niet in het dossier. Op de zitting licht de minister toe dat de werkwijze van Bureau Documenten in die zin is gewijzigd dat wanneer geen aanvullende opmerkingen over het onderzochte document te maken zijn, Bureau Documenten geen rapport opmaakt van haar onderzoek, maar in het systeem van de minister enkel het resultaat van haar onderzoek vermeldt. Als de conclusie van het onderzoek is dat het document echt is, vermeldt Bureau Documenten dat in het systeem van de minister, maar wordt geen rapport opgemaakt. Als de conclusie van het onderzoek is dat geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid, opmaak, afgifte en inhoud van het document, vermeldt Bureau Documenten dat in het systeem van de minister, maar wordt geen rapport opgemaakt. Als de conclusie van het onderzoek is dat het document niet echt is, maakt Bureau Documenten wel een rapport van onderzoek op.
9.In het rapport staat vermeld: “Case accepted and referred for investigation. Detective mine swung into action. At the end of the day, investigation proved that the report was true (…)”
10.De minister verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt terecht naar ABRvS 14 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:611.