ECLI:NL:RBDHA:2025:4404
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 19 maart 2025 uitspraak gedaan. Eisers hebben hun aanvraag op 27 mei 2024 ingediend, en de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn was verlengd met drie maanden, waardoor de deadline op 25 november 2024 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, hebben eisers verweerder op 29 november 2024 in gebreke gesteld en op 15 januari 2025 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingesteld en kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, en de rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Indien verweerder besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank legt ook een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 194 moet vergoeden.