ECLI:NL:RBDHA:2025:439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
NL24.30469, NL24.30470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en terugkeerbesluit naar Egypte

In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. De aanvraag werd afgewezen met een besluit van 14 mei 2024, waarbij ook een terugkeerbesluit naar Egypte werd uitgevaardigd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bestreden besluit van 31 juli 2024 bevestigde de eerdere afwijzing. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij het beroep in Nederland kon afwachten. De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Eiser, geboren in 1980 en van Egyptische nationaliteit, stelt recht te hebben op een afgeleid verblijfsrecht op basis van zijn huwelijk met een Nederlandse vrouw. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn echtgenote daadwerkelijk en gezamenlijk in België hebben verbleven voor de vereiste periode van drie maanden. De rechtbank wijst erop dat de overgelegde bewijsstukken onvoldoende zijn om dit verblijf aan te tonen. Eiser heeft ook aangevoerd dat de hoorplicht in bezwaar is geschonden, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de verblijfsdocument aanvraag en het terugkeerbesluit in stand blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of terugbetaling van griffierechten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.30469 (beroep) en NL24.30470 (voorlopige voorziening).
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [1] .
1.1
Deze aanvraag is met het besluit van 14 mei 2024 (primaire besluit) afgewezen. Tegelijk is ook een terugkeerbesluit gericht op vertrek naar Egypte met een vertrektermijn van vier weken aan eiser uitgereikt.
1.2
Met het bestreden besluit van 31 juli 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de eerder afwijzing gebleven.
1.3
Eiser heeft beroep (NL24.30469) ingesteld tegen het bestreden besluit bij de rechtbank. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL24.30470) te treffen, zodat eiser het beroep in Nederland mag afwachten.
1.4
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande afmelding niet verschenen. Verweerder heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1980 en heeft de Egyptische nationaliteit. Eiser wenst een afgeleid verblijfsrecht op grond van het Unierecht als echtgenoot van mevrouw
[referente] (referente), die de Nederlandse nationaliteit heeft. Eiser en referente zijn in 2021 naar Nederlands recht gehuwd en stellen in België te hebben samengewoond.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen, omdat niet aannemelijk gemaakt is dat eiser en referente daadwerkelijk en gezamenlijk voor de duur van ten minste drie aaneengesloten maanden in België hebben verbleven en aldaar een gezinsleven hebben opgebouwd of bestendigd. Hiermee is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 7, eerste en tweede lid van de Verblijfsrichtlijn [2] , de toepasselijke jurisprudentie [3] en het toepasselijke beleid [4] van verweerder. Om die reden kan eiser geen afgeleid verblijfsrecht ontlenen aan artikel 21, eerste lid van het VWEU [5] , als familielid van een Unieburger die gebruik wenst te maken van haar recht op vrij verkeer.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe in beroep het volgende aan. Verweerder heeft met het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig geformuleerd dat eiser en zijn echtgenote niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij daadwerkelijk gezinsleven in België hebben gehad. Verweerder heeft erkend dat eiser en referente gehuwd zijn en gezinsleven hebben samen. Niet valt in te zien volgens eiser waarom de overgelegde stukken in deze procedure onvoldoende zijn om daadwerkelijk en gezamenlijk verblijf in België voor de duur van minimaal drie maanden aan te tonen. Ook heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden.
5. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Daadwerkelijk en gezamenlijk verblijf in België
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat met de in deze procedure overlegde bewijsstukken niet aannemelijk gemaakt is dat eiser en referente daadwerkelijk verblijf in België hebben gehad voor ten minste drie aaneengesloten maanden, waarin zij een gezinsleven hebben opgebouwd of bestendigd.
7.1
Verweerder heeft in dit kader aan eiser mogen tegenwerpen dat de overgelegde stukken hoofdzakelijk zien op referente en dat deze geen onderbouwing geven voor een daadwerkelijk gezamenlijk verblijf met eiser in België. Verweerder mocht daarbij ook tegenwerpen dat de enkele loonstrook van eiser uit november 2023, waarop het adres van eiser gelijkluidend is aan een woonadres van referente, deze conclusie niet anders maakt. Nog afgezien van de vraag of dit enkele stuk daadwerkelijk gezamenlijk verblijf op dat adres aantoont, is hiermee in ieder geval niet aangetoond dat dit verblijf ook voor minimaal drie maanden op dat adres heeft plaatsgevonden.
7.2
Verweerder heeft zich tot slot terecht op het standpunt gesteld dat het
daadwerkelijke gezamenlijke verblijfvan eiser en zijn vrouw als burger van de Unie in België bij terugkeer naar Nederland een afgeleid verblijfsrecht doet ontstaan. De stelling dat verweerder erkend dat eiser en referente gehuwd zijn is zodoende niet relevant, nu dit – ook in samenhang met de andere bewijsstukken – geen daadwerkelijk gezamenlijk verblijf in België voor minimaal drie maanden aantoont. Nu de bewijslast voor dit daadwerkelijk, gezamenlijk verblijft bij eiser ligt en verweerder eiser ook ruim de gelegenheid heeft geboden om zijn aanvraag met bewijsstukken aan te vullen, dient het niet voldoen aan de gestelde criteria voor rekening en risico van eiser zelf te komen. De beroepsgronden slagen niet.
Hoorplicht in bezwaar
8. De rechtbank is tot slot van oordeel dat van schending van de hoorplicht geen sprake is in dit geval. Van horen in bezwaar mag pas worden afgezien als reeds op voorhand geen twijfel bestond over de vraag of het bezwaar tot een andere conclusie dan het primaire besluit zal leiden. De uitspraak [6] van de hoogste bestuursrechter over de hoorplicht in reguliere vreemdelingenzaken is hierbij het maatgevende toetsingskader. De toepassing van dit toetsingskader door verweerder is nader gespecificeerd in Werkinstructie 2020/22.
8.1
Gelet op voornoemd toetsingskader, de motivering van het primaire besluit en de gronden van bezwaar is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden geconcludeerd heeft dat van schending van de hoorplicht in bezwaar in dit geval geen sprake is. Verweerder heeft hierbij aan eiser mogen tegenwerpen dat in bezwaar geen aanvullende stukken ten aanzien van het gestelde verblijf in België overgelegd zijn, dat geen essentiële informatie in het dossier ontbrak om een conclusie over het bezwaar te kunnen trekken, dat eiser in het bezwaarschrift niet gevraagd heeft om een hoorzitting en dat tijdens de bezwaarfase ook niet anderszins gecommuniceerd is over de wens om gehoord te worden of pogingen om aanvullende informatie aan te leveren al dan niet met uitstel van termijnen. Ook is niet gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om aanvullende informatie te verkrijgen of dat hij daarover heeft gecommuniceerd. Gelet op al het voorgaande en de in bezwaar beschikbare informatie mocht verweerder concluderen dat reeds op voorhand geen twijfel bestond over de vraag of voldaan was aan de eis van drie maanden gezamenlijke en daadwerkelijke samenwoning. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden afgifte van een verblijfsdocument EU/EER aan eiser geweigerd heeft. Ook het terugkeerbesluit gericht op vertrek naar Egypte met een termijn van vier weken blijft in stand.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening worden buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit [7] .
11. Voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling dan wel vergoeding van de betaalde griffierechten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De datum van verzending van de uitspraak ziet u hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004.
3.Arrest
4.Paragraaf B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
5.Werkingsverdrag van de Europese Unie.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
7.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).