ECLI:NL:RBDHA:2025:428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
NL23.11420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf op basis van artikel 8 EVRM en jongvolwassenenbeleid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv). De aanvraag werd door verweerder, de minister van Asiel en Migratie, afgewezen op 13 april 2021, en het bezwaar van eiser werd bij het besluit van 22 maart 2023 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

Eiser, geboren in 1993 en van Syrische nationaliteit, had de aanvraag ingediend om bij zijn vader te verblijven. Verweerder stelde dat er geen sprake was van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Eiser had zelfstandig gewoond en gewerkt, en er was geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met zijn vader. Eiser voerde aan dat hij altijd onderdeel van het gezin was geweest en dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegewogen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid viel, omdat hij stappen naar zelfstandigheid had gezet. De rechtbank concludeerde dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid waren die een familie- of gezinsleven rechtvaardigden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11420

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een machtiging voor voorlopige verblijf (mvv).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 april 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 maart 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedag] 1993 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser heeft op 21 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een mvv met het verblijfsdoel ‘verblijf als familie of gezinslid om bij referent’, zijn vader, te verblijven.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat tussen eiser en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] . Eiser valt niet onder het jongvolwassenenbeleid, omdat hij niet meer behoort tot het gezin van zijn vader. Eiser heeft niet altijd in gezinsband samengeleefd met referent en heeft in zijn eigen levensonderhoud voorzien. Zo heeft eiser voor zijn vertrek uit Syrië al 2,5 jaar zelfstandig gewoond en na zijn vertrek ruim acht maanden in Turkije gewoond. Verder is niet gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent. [2]
Wat vindt eiser?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Ten aanzien van het jongvolwassenenbeleid heeft verweerder miskend dat de procedure inmiddels 2,5 jaar duurt en eiser – tot het moment van inreis van zijn overige gezinsleden – altijd onderdeel van het gezin is geweest. Daarbij wordt eisers studentenperiode en de periode dat hij zelfstandig in Turkije heeft gewoond ten onrechte aangemerkt als zelfstandig functioneren. Eiser kan zich zonder (financiële) steun van zijn gezin niet staande houden in Turkije. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden waaronder eiser moet leven in Turkije. Ten slotte is er sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid omdat eiser, sinds de scheiding van zijn gezinsleden, kampt met psychische klachten. Eiser heeft zijn psychische klachten onderbouwd met een eigen verklaring.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Jongvolwassenenbeleid
7. Volgens het jongvolwassenenbeleid [3] neemt verweerder familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouder(s) en het meerderjarig kind aan als het meerderjarig kind jongvolwassen is, met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie. Er hoeft dan geen sprake te zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid. [4] Uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 29 mei 2024 [5] volgt verder dat als het meerderjarig kind noodgedwongen zelfstandig is geworden, verweerder dit niet zomaar mag tegenwerpen bij de beoordeling of het meerderjarig kind feitelijk tot het gezin is blijven behoren. Verweerder mag dit enkel tegenwerpen als dat kind zich zelfstandig en moeiteloos handhaaft. Hieraan is voldaan wanneer het meerderjarig kind zelfstandig is gaan wonen en er ten tijde van de mvv-aanvraag in is geslaagd zijn leven zelfstandig vorm te geven. Hieraan is niet voldaan als een meerderjarig kind slechts noodgedwongen de noodzakelijke stappen heeft ondernomen om zichzelf staande te kunnen houden.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Verweerder heeft mogen aannemen dat eiser niet langer feitelijk tot het gezin van zijn ouders behoort, omdat hij stappen naar zelfstandigheid heeft gezet. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser ten tijde van de inreis van referent 27 jaar oud was en in staat was om zelfstandig te functioneren. Verweerder heeft er in dit kader op kunnen wijzen dat eiser al 2,5 jaar voor zijn vertrek uit Syrië niet meer in gezinsverband leefde met zijn ouders. Eiser heeft in die periode zelfstandig gewoond, gestudeerd en voor zichzelf gezorgd. Eiser ging in het weekend naar huis om zijn ouders te bezoeken. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser de vrijwillige keuze heeft gemaakt om te verhuizen vanwege zijn studie. Bovendien heeft eiser verklaard – na Syrië te hebben verlaten – ongeveer acht maanden zonder zijn gezinsleden in Turkije te hebben gewoond. [6] Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser stappen naar zelfstandigheid heeft gezet, omdat hij in Turkije heeft gewerkt. De stelling dat hij niet elke dag zou hebben en onderbetaald zou zijn, doet hier niet aan af. Dat referent eiser financieel ondersteunt, laat daarom onverlet dat eiser voor het vertrek van referent zelfstandig is gaan wonen, heeft gewerkt en voor zichzelf heeft gezorgd, zodat aangenomen mocht worden dat de gezinsband tussen eiser en referent is verbroken.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
8. Nu eiser niet aan het jongvolwassenenbeleid voldoet, kan alleen familie- of gezinsleven worden aangenomen tussen eiser en referent indien sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
8.1.
Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van de vraag of er sprake is van een afhankelijkheid tussen volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. [7] Bij de beoordeling van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, dient verweerder alle individuele omstandigheden van het geval te betrekken. Zo kan van belang zijn de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin en hebben samengewoond. Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan verweerder om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van verweerder naar de relevante feiten en omstandigheden en de door verweerder gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft verweerder beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend. [8]
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen referent en eiser. Verweerder heeft bij dit oordeel betrokken dat de samenleving is verbroken door het vrijwillige vertrek van eiser naar Turkije, gebleken is dat eiser voor zichzelf kan zorgen en met enige hulp van referent in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Verder heeft verweerder in de financiële en emotionele ondersteuning van de referent aan eiser onvoldoende reden gezien om op basis daarvan te concluderen dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Eiser woont momenteel namelijk bij zijn zus in Turkije en kan van haar emotionele ondersteuning ontvangen. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat emotionele steun door referent ook op afstand kan plaatsvinden. Eiser heeft bovendien de stelling dat hij – sinds het vertrek van zijn gezinsleden naar Nederland – kampt met psychische klachten in Turkije slechts met een eigen verklaring onderbouwd. Eiser heeft geen objectief verifieerbare stukken overgelegd. Verweerder heeft verder mogen betrekken dat eiser in zijn interview heeft verklaard dat zijn gezondheid goed is en hij geen medische klachten heeft. Verweerder heeft zich ten aanzien van eisers stelling, dat de situatie in Turkije precair is en hij zich niet staande kan houden zonder steun van zijn ouders, op het standpunt mogen stellen dat deze beroepsgrond niet nader is onderbouwd met stukken. Hiermee heeft eiser dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er tussen hem en referent door de (algemene) situatie in Turkije sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Volgens paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 neemt verweerder enkel familie- of gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en op grond van artikel 3.13, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’).
3.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145 (de Afdeling).
6.Verslag gehoor van 13 april 2021, p. 3.
7.Zie onder meer uitspraak van het EHRM van 2 september 2022 (
8.Uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145.