ECLI:NL:RBDHA:2025:4267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL25.772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van jongvolwassenenbeleid en gezinshereniging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 maart 2025, wordt het beroep van drie eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning beoordeeld. De eisers, drie oudere broers van een jongere broer die als alleenstaande minderjarige vluchteling naar Nederland is gekomen, hebben een aanvraag ingediend voor gezinshereniging. De rechtbank behandelt de zaak in Groningen en concludeert dat de minister van Asiel en Migratie terecht heeft geoordeeld dat de eisers niet onder het jongvolwassenenbeleid vallen, omdat zij in hun eigen onderhoud voorzien. De rechtbank stelt vast dat er wel familieleven bestaat tussen de eisers en hun jongere broer, maar dat de belangenafweging in het nadeel van de eisers uitvalt. De minister heeft gemotiveerd dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn die een verblijf in Nederland rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid tot deze conclusie heeft kunnen komen, en dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van de eisers. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eisers geen verblijfsvergunning krijgen en ook geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.772

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer],

[naam 2],V-nummer: [nummer 2],
[naam 3], V-nummer: [nummer 3], eisers
(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ bij hun inmiddels meerderjarige broer [naam 4] (referent).
2. De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eisers/referent, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

3. Referent is geboren op 20 januari 2006. Hij is in 2022 als Syrische alleenstaande minderjarige vluchteling naar Nederland gekomen en heeft hier een asielvergunning gekregen. Referent heeft vervolgens op 18 augustus 2022 een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend voor gezinshereniging met zijn ouders, broers, zussen en tante. In Syrië woonden zij gezamenlijk in een huis. In 2015 zijn drie broers van referent (eisers) naar Turkije vertrokken om te werken. Op het moment dat de financiële situatie stabiel was, zijn de overige gezinsleden naar Turkije vertrokken. Momenteel wonen eisers met hun tante in Turkije. De overige gezinsleden, referent, de ouders, een broer en twee zussen, zijn in Nederland.
4. Op 6 juli 2023 heeft de minister in twee afzonderlijke besluiten de aanvragen van eisers en hun tante afgewezen. In de besluiten op bezwaar is de minister bij die beslissingen gebleven. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het besluit op bezwaar van 12 december 2024, waarin de mvv-aanvraag voor eisers (de drie oudere broers van referent) is afgewezen (het bestreden besluit).
5. De minister heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat er familieleven bestaat tussen eisers en referent (en hun in Nederland verblijvende jongere broer en zus), maar dat de belangenafweging in hun nadeel uitvalt. Er is volgens de minister geen sprake van familieleven tussen eisers en hun ouders en oudere zus. Eisers komen niet in aanmerking voor verblijf in Nederland en zij krijgen geen mvv.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is ten onrechte geconcludeerd dat eisers niet onder het jongvolwassenenbeleid vallen?
8. Eisers voeren aan dat zij onder het jongvolwassenenbeleid vallen ten aanzien van hun ouders. Zij zijn namelijk noodgedwongen aan het werk gegaan, om hun ouders te onderhouden en vanwege de vluchtsituatie. Eisers stellen dat dit volgens de Werkinstructie (WI) 2023/2 niet aan hen mag worden tegengeworpen. Eisers wijzen erop dat zij het gezin op praktische en financiële wijze ondersteunen en dat het bij Syrische gezinnen normaal is dat de zonen bij de ouders blijven wonen en verantwoordelijk zijn voor de zorg van hen.
9. De minister heeft in het besluit geconcludeerd dat eisers niet onder het jongvolwassenenbeleid vallen, omdat eisers voorzien in hun eigen onderhoud en daarom niet aan de cumulatieve vereisten van het jongvolwassenenbeleid voldoen. [1]
10. De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat eisers al in 2015 in hun eigen onderhoud voorzagen en dat zij ook nu in hun eigen onderhoud voorzien. De Afdeling heeft in een andere zaak geoordeeld [2] dat de minister als vereiste mag stellen dat een meerderjarig kind niet in zijn eigen onderhoud voorziet, als de minister bij de toepassing van dat vereiste alle individuele omstandigheden betrekt in het licht van de vraag of een kind na het bereiken van de meerderjarige leeftijd feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de ouders. De minister moet ook kenbaar betrekken wat eisers aanvoeren als aanleiding en reden voor het voorzien in eigen onderhoud. Deze omstandigheid kan volgens de Afdeling ook informatie geven voor het antwoord op de vraag of het meerderjarige kind daadwerkelijk financieel onafhankelijk is van zijn ouders. De rechtbank is van oordeel dat de minister dat in deze zaak deugdelijk heeft gedaan. De minister heeft namelijk betrokken dat uit de verklaringen van referent en hun vader blijkt dat eisers alle drie om de beurten hebben gewerkt en met hun inkomsten het gezin onderhielden en dat daaruit ook blijkt dat zij dat nog steeds doen. De minister heeft vervolgens erkend dat eisers moesten gaan werken omdat ze moesten vluchten, maar de minister heeft gemotiveerd waarom hij desondanks heeft tegengeworpen dat eisers voorzien in hun eigen onderhoud. Daarbij heeft de minister betrokken dat eisers sindsdien al een aantal jaren zelfstandig werken en wonen. Ook heeft de minister niet ten onrechte betrokken dat eisers niet stellen financieel afhankelijk te zijn van hun ouders, maar zij stellen juist dat de ouders financieel afhankelijk zijn van hen. Omdat het jongvolwassenenbeleid cumulatieve vereisten bevat, heeft de minister er terecht op gewezen dat het voorzien in eigen onderhoud door eisers al maakt dat dit beleid niet op hen van toepassing is.
11. Eisers worden niet gevolgd in hun betoog dat volgens de WI 2023/2 niet aan hen mag worden tegengeworpen dat zij voorzien in hun eigen onderhoud, omdat deze omstandigheden uit nood zijn ontstaan. Uit de WI 2023/2 blijkt weliswaar dat omstandigheden die uit nood zijn ontstaan en die een meerderjarig kind dwingen zelfstandiger te worden niet zonder meer worden tegengeworpen, maar de minister heeft deugdelijk gemotiveerd waarom in dit geval geconcludeerd kan worden dat eisers feitelijk niet zijn blijven behoren tot het gezin van de ouders.
12. Omdat eisers niet onder het jongvolwassenenbeleid vallen, zal niet worden ingegaan op het op de zitting ingenomen juridische standpunt over de toepasselijkheid van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Is ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid?
13. Eisers voeren verder aan dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan tussen eisers en hun ouders. Er is namelijk sprake van wederzijdse afhankelijkheid tussen referent en zijn ouders en eisers. Eisers wijzen op de medische problemen van verschillende gezinsleden en de harststilstand van hun vader. Uit de hoorzitting blijkt duidelijk hoe afhankelijk het gezin van elkaar is. Eisers ondersteunen hun ouders ook financieel waar het kan. Zonder deze steun kunnen zij amper rondkomen en bovendien kan referent zonder eisers niet voor het gezin in Nederland zorgen.
14. De minister heeft geconcludeerd dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eisers en hun ouders bestaan. De minister heeft van belang geacht dat eisers tussen 2015 en 2017 ook niet met hun ouders hebben samengewoond, dat niet is gebleken dat eisers nu niet zelfstandig kunnen wonen en ook niet dat hun aanwezigheid nodig is voor hun ouders of andere gezinsleden.
15. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid op grond waarvan familie- of gezinsleven moet worden aangenomen. Voor de vaststelling van bijkomende elementen van afhankelijkheid kan onder meer een rol spelen wat eisers aanvoeren over medische omstandigheden, financiële afhankelijkheid, banden met het land van herkomst en emotionele afhankelijkheid. [3] De minister heeft in dit geval kunnen wijzen op de zelfstandigheid van eisers en dat niet is onderbouwd welke praktische, medische of emotionele hulp eisers’ ouders en de rest van het gezin nodig zouden hebben. Daarnaast heeft de minister gemotiveerd dat niet is gebleken dat eventueel benodigde hulp niet op een andere manier mogelijk is dan door de komst van eisers. Eisers stellen in beroep weliswaar dat zij in zowel financiële als praktische zin afhankelijk zijn van elkaar en dat referent zonder eisers niet voor het gezin kan zorgen, maar dat betoog is niet onderbouwd en kan daarom niet zonder meer gevolgd worden. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte tegengeworpen dat de ouders een uitkering ontvangen, dat verdere financiële steun ook op afstand kan worden voortgezet en dat referent, de ouders, de broer en de zussen ondersteuning kunnen krijgen van hulpinstanties in Nederland. Ook is niet gebleken dat eisers afhankelijk zijn van de andere familieleden. De minister heeft onder deze omstandigheden niet ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Heeft de minister niet in redelijkheid de belangenafweging in eisers’ nadeel laten uitvallen?
16. Eisers voeren aan dat de belangenafweging in hun voordeel had moeten uitpakken. Er is namelijk sprake van wederzijdse afhankelijkheid tussen referent, zijn ouders en eisers, zoals zij hebben toegelicht. Eisers wijzen er verder op dat gezinshereniging ervoor zal zorgen dat referent en de rest van het gezin zich beter voelt. Daardoor zullen zij kunnen bijdragen aan de arbeidsmarkt en de economie. Het economische belang is nu te zwaar meegewogen. Eisers menen ook dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van het kind en dat gemotiveerd had moeten worden of zij het voordeel van de twijfel verdienen. Daar komt bij dat gezinshereniging voor erkend vluchtelingen, zoals referent, onder gunstiger voorwaarden mogelijk moet zijn.
17. De minister heeft gemotiveerd dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan de belangen van eisers en referent (en zijn broer en zus).
18. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister in redelijkheid de belangenafweging in het nadeel van eisers heeft kunnen laten uitvallen. De rechtbank volgt de conclusie van de minister dat de wederzijdse afhankelijkheid tussen eisers en hun ouders niet aannemelijk is gemaakt. Er is wel familieleven aangenomen tussen eisers en referent (en hun jongere broer en zus), hun belang bij gezinshereniging is afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse staat. De rechtbank acht het redelijk dat in het nadeel van eisers wordt meegewogen dat niet is gebleken dat hun aanwezigheid noodzakelijk of essentieel is voor referent (of voor hun andere broer of zus). Eisers hebben geen gronden aangevoerd die aan die conclusie kunnen afdoen. Ook heeft de minister mogen tegenwerpen dat niet is gebleken dat referentes mentale zorgen of schoolprestaties enkel kunnen worden opgelost met de overkomst van eisers, niet is onderbouwd dat hij hulp daarbij niet op andere wijze kan krijgen. Het contact kan daarnaast op afstand worden voortgezet. De minister heeft ook het economisch belang aan eisers kunnen tegenwerpen. Daarbij is specifiek ingegaan op de situatie van eisers, namelijk dat referent niet voldoende verdient om zijn broers te kunnen onderhouden en dat daarnaast aannemelijk is dat eisers een beroep moeten doen op voorzieningen zoals onderwijs en huisvesting. Dat eisers stellen te zullen bijdragen aan de economie, maakt zonder verdere onderbouwing niet dat de belangenafweging van de minister geen stand kan houden. Het betoog op de zitting dat het economisch belang het enige belang van de staat zou zijn en dat dat belang te zwaar is meegewogen slaagt ook niet. Immers, de minister heeft naast het economische belang ook gekeken naar de noodzakelijkheid van de overkomst van eisers, de hulp die referent wenst en of het contact op ander wijze voortgezet kan worden.
18.1.
Het betoog dat de belangen van het kind en het vluchtelingschap van referent niet voldoende zijn betrokken, volgt de rechtbank niet. Eisers onderbouwen niet op welke manier de belangen van het kind anders hadden moeten worden meegenomen. De minister betrekt in het besluit de minderjarigheid van referent ten tijde van de aanvraag, maar komt met inachtneming van die omstandigheid tot de conclusie dat dat niet hoeft te leiden tot verlening van een mvv voor eisers. Datzelfde geldt voor het vluchtelingschap van referent. Eisers concretiseren niet op welke wijze de motivering van de minister niet deugdelijk is en op grond waarvan het voordeel van de twijfel had moeten worden gegeven. De beroepsgrond slaagt ook daarom niet.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000.