ECLI:NL:RBDHA:2025:4251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL24.12416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Kroatië

Op 18 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoeker, wiens asielaanvraag niet in behandeling is genomen, verzet heeft aangetekend tegen deze beslissing. De minister van Asiel en Migratie had op 12 december 2024 besloten dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker. De rechtbank had op 7 januari 2025 het beroep van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft op 16 januari 2025 verzet aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de behandeling van het verzet in Nederland kan afwachten.

De voorzieningenrechter heeft op basis van de ingediende stukken en de spoedeisendheid van de situatie, gezien verzoekers aanstaande uitreis naar Kroatië op 19 maart 2025, de zaak zonder zitting beoordeeld. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker onvoldoende medische onderbouwing heeft gepresenteerd die zou wijzen op een reëel risico bij overdracht aan Kroatië. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de veiligheid van verzoeker bij overdracht, en de voorzieningenrechter concludeert dat de argumenten van verzoeker niet voldoende zijn om aan te nemen dat de eerdere uitspraak onterecht was.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, en verzoeker krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is definitief en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12416

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2024 heeft verweerder de asielaanvraag
van verzoeker niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is
voor de behandeling daarvan.
Bij uitspraak van 7 januari 2025 heeft de rechtbank het beroep van verzoeker hiertegen met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft bij brief van 16 januari 2025 tegen deze uitspraak verzet gedaan. Hij heeft de voorzieningenrechter bij digitaal bericht van 12 maart 2025 in de verzetprocedure verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hij de behandeling van het verzet in Nederland mag afwachten.
Verweerder heeft op 17 maart 2025 een reactie gegeven op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ook tijdens een verzetsprocedure als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb kan een voorlopige voorziening worden gevraagd. [1]
2. Ingevolge artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan indien onverwijlde spoed dat vereist een zitting achterwege blijven. Daarvoor bestaat in dit geval aanleiding.
3. Gebleken is dat verzoeker op 19 maart 2025 om 12:45 uur zal uitreizen naar Kroatië in verband met zijn overdracht aan de Kroatische autoriteiten. Daarmee heeft verzoeker een spoedeisend belang bij zijn verzoek.
4. De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 januari 2025, samengevat, overwogen dat verweerder ten aanzien van Kroatië kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht als Dublinclaimant een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest. [3] Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in de omstandigheden van verzoeker geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. [4]
5. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verzoek om voorlopige voorziening opgemerkt dat hij de behandeling van het verzet in Nederland wil kunnen afwachten en hij verwijst daarbij naar de persoonlijke omstandigheden van hem en zijn broer. De voorzieningenrechter maakt hieruit op dat verzoeker onder verwijzing naar zijn verzetsgronden meent dat de rechtbank niet tot het kennelijke oordeel heeft kunnen komen dat zijn beroep ongegrond is. In verzet is aangevoerd dat overdracht aan Kroatië mogelijk kan leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgaan van zijn medische situatie. Verzoeker stelt dat hij PTSS [5] -klachten heeft overgehouden als gevolg van een mishandeling door de Kroatische grenspolitie en als gevolg van pushbacks door de Kroatische autoriteiten. In dat verband overlegt hij een brief van een toegepast psycholoog van de GZA [6] van 12 december 2024, waarin staat dat hij vanwege de Dublin procedure hij geen verdere specialistische psychische zorg kan krijgen. Verweerder had gelet op verzoekers medische omstandigheden advies bij het BMA moeten vragen. Verder is in verzet aangevoerd dat het voornemen bestaat uit standaardoverwegingen en dat daarin niet individueel en concreet gemotiveerd is ingegaan op de door verzoeker aangevoerde individuele omstandigheden. Het voornemen voldoet om die reden niet aan de zorgvuldigheidsvereisten. Verweerder heeft volgens verzoeker onvoldoende gemotiveerd dat hij geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
6. In de verzetsprocedure dient de rechtbank uitsluitend te beoordelen of in de uitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. De voorzieningenrechter wijst op de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2021 [7] waar het toetsingskader in verzet is uitgelegd. ”Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan moet de verzetsrechter het verzet gegrond verklaren zodat nader onderzoek kan plaatsvinden”.
7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geeft de door verzoeker aangedragen medische informatie geen grond voor het oordeel dat de medische gesteldheid van verzoeker thans in de weg staat aan de overdracht van verzoeker aan Kroatië. Niet is gebleken van een actuele beoordeling van een arts van de medische risico's. Daarnaast geven de verzetsgronden over het voornemen en over de toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening geen aanleiding voor twijfel aan het kennelijke oordeel van de rechtbank. Gelet hierop moet worden verwacht dat de rechtbank het verzet van verzoeker ongegrond zal verklaren.
8. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding tot het treffen van de door verzoeker gevraagde voorlopige voorziening.
9. Verzoeker krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 18 maart 2025 door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 december 2004,
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie
4.Verordening (EU) 604/2013.
5.Posttraumatische-stressstoornis.
6.Gezondheidszorg Asielzoekers.