ECLI:NL:RBDHA:2025:4228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
C/09/656884 / HA RK 23-449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van Roemeense geboorte en verkrijging van de Nederlandse nationaliteit

Op 18 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de erkenning van een Roemeense geboorte en de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster, geboren in Roemenië, had een verzoek ingediend om haar erkenning door haar vader, die op het moment van erkenning gehuwd was met een andere vrouw, in Nederland te laten erkennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen de moeder van verzoekster en de vader een band bestond die gelijk te stellen was met een huwelijk, wat essentieel was voor de erkenning van de Roemeense geboorteakte in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de erkenning door de vader rechtsgeldig was en dat verzoekster op basis van deze erkenning de Nederlandse nationaliteit had verkregen. De rechtbank heeft de inschrijving van de geboorteakte in het register van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage gelast. De uitspraak benadrukt de erkenning van buitenlandse erkenningen in Nederland, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van het Nederlandse recht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 23-449
Zaaknummer: C/09/656884
Datum beschikking: 18 maart 2025

Beschikking op het op 17 november 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster] ,

verzoekster,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.F. Wassenaar te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. M.L.K. Law .
Met betrekking tot de inschrijving van de geboorteakten:

DE AMBTENAAR VAN DE BURGERLIJKE STAND VAN DE GEMEENTE

’S-GRAVENHAGE,
zetelend te ’s-Gravenhage,
de ambtenaar

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 4 januari 2024, met bijlage, van de IND;
- twee brieven van 6 maart 2024, met bijlagen, van verzoekster;
- een brief van 13 juni 2024 van de IND;
- een brief van 10 juli 2024, met bijlagen, van verzoekster;
- een brief van 11 september 2024 van de IND;
- een brief van 24 december 2024 van verzoekster;
Op 21 januari 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekster met haar advocaat, de ouders van verzoekster en mr. Law namens de IND. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft de rechtbank schriftelijk medegedeeld niet bij de zitting aanwezig te zijn.
Na de zitting heeft de rechtbank een brief van mr. Wassenaar ontvangen gedateerd 6 februari 2025 waarmee, zoals op de zitting besproken, nadere stukken zijn overgelegd. Op zitting is met mr. Law afgesproken dat zij niet meer op deze stukken zal reageren, tenzij de rechtbank daar nog wel aanleiding toe ziet.
Feiten
  • Verzoekster is geboren op [geboortedag 1] 2000 te [geboorteplaats 1] , Roemenië;
  • De vader van verzoekster is [vader] , geboren op [geboortedag 2] 1953 te [geboorteplaats 2] . Hij verkreeg bij geboorte de Nederlandse nationaliteit door afstamming;
  • Volgens de Basisregistratie Personen (BRP) is de vader van [dag 1] 1985 tot [dag 2] 2003 gehuwd geweest met [naam 1] ;
  • De moeder van verzoekster is [naam 2] , geboren op [geboortedag 3] 1976 te [geboorteplaats 3] , Roemenië. Zij heeft de Roemeense nationaliteit.
  • Ten tijde van de geboorte van verzoekster waren haar ouders niet gehuwd.
  • De ouders van verzoekster zijn gehuwd op [dag 3] 2015, welk huwelijk nog voortduurt;
  • Uit een notariële akte van 12 januari 2000 blijkt dat de vader verzoekster heeft erkend in [plaats] , Roemenië. Verzoekster heeft daarbij de achternaam [achternaam vader] gekregen;
  • Door de burgerlijke stand van [geboorteplaats 1] is van verzoekster een geboorteakte opgemaakt met vermelding van [vader] als vader;
  • Bij besluit van 16 september 2022 is verzoekster de afgifte van een Nederlandse identiteitskaart geweigerd, omdat zij niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.

Verzoek en het standpunt van de IND

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank:
  • voor recht verklaart dat er sprake is van een in Roemenië gedane erkenning van verzoekster die voor erkenning in Nederland in aanmerking komt;
  • vaststelt dat er sprake is en was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen verzoekster en haar vader;
  • vaststelt dat de band tussen de vader van verzoekster en de moeder van verzoekster in voldoende mate gelijk is te stellen met een huwelijk ten tijde van verzoeksters geboorte;
  • voor recht verklaart dat verzoekster in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit (de rechtbank begrijpt: het Nederlanderschap van verzoekster vaststelt);
  • voor recht te verklaart dat de Roemeense geboorteakte van verzoekster overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand.
De IND voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – wordt besproken.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Gelet op de omstandigheden die blijken uit het dossier, acht de rechtbank voldoende aanknopingspunten met de Nederlandse rechtssfeer aanwezig om van het onderhavige verzoek kennis te nemen. Op de verzoeken is Nederlands recht van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
Vast staat dat de erkenning van verzoekster door haar vader naar Roemeens recht rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. De IND stelt zich op het standpunt dat, omdat de vader van verzoekster ten tijde van de erkenning, met een andere vrouw dan de moeder was gehuwd, verzoekster niet van rechtswege de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Dat is slechts anders als de rechtbank vaststelt dat tussen verzoekster en de vader ten tijde van de erkenning een nauwe persoonlijke betrekking bestond of dat er sprake was van een band tussen de ouders van verzoekster, die in voldoende mate gelijk te stellen is met een huwelijk. De IND heeft zich ten aanzien hiervan op de zitting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Verzoekster stelt dat haar ouders al voor haar geboorte een relatie hadden, als waren zij gehuwd. Ook heeft haar vader vanaf haar geboorte altijd een verzorgende rol gehad binnen het gezin zodat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen verzoekster en haar vader, ook ten tijde van de erkenning.
De rechtbank overweegt als volgt
Inschrijving van een buiten Nederland opgemaakte geboorteakte in een Nederlands register van de burgerlijke stand is mogelijk indien de akte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en een persoon betreft die op het ogenblik van het verzoek Nederlander is of enige tijd Nederlander dan wel Nederlands onderdaan niet-Nederlander is geweest, die rechtmatig verblijft in Nederland of aan wiens akte een latere vermelding moet worden toegevoegd.
De rechtbank zal beoordelen of verzoekster de Nederlandse nationaliteit heeft. Daarbij is van belang of zij in familierechtelijke betrekking staat tot haar vader. Verzoekster is geboren in Roemenië. Artikel 10:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, van rechtswege in Nederland wordt erkend, tenzij sprake is van een weigeringsgrond als genoemd in artikel 10:100 BW.
Verzoekster heeft overgelegd haar gelegaliseerde Roemeense geboorteakte waarop de vader als vader is vermeld en een verklaring van de vader van 20 januari 2000 gedaan ten overstaan van een Roemeense notaris, waarin de vader verklaart dat hij verzoekster als zijn kind erkent.
Vast staat dat deze akten door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften zijn opgemaakt. De familierechtelijke betrekking die in deze akte is neergelegd komt naar het oordeel van de rechtbank voor erkenning in Nederland in aanmerking, tenzij zich een van de weigeringsgronden voordoet. Daarbij komt het aan op de vraag of de erkenning van die familierechtelijke betrekking onverenigbaar is met de openbare orde.
De rechtbank is van oordeel dat van strijd met de openbare orde in dit geval geen sprake is. Vast staat dat verzoekster is geboren uit de relatie tussen de vader en de moeder van verzoekster. Op het moment van haar geboorte was haar vader echter nog gehuwd met een andere vrouw. Tot 1 april 2014 kon erkenning van verzoekster door de vader in Roemenië niet van rechtswege worden erkend in Nederland. Dat kwam omdat sprake was van strijd met de openbare orde, omdat de vader op het moment van de erkenning nog gehuwd was met een andere vrouw dan de moeder van verzoekster. Bovendien bracht het vóór 1 april 2014 geldende recht mee dat een erkenning gedaan door de vader slechts kon worden erkend indien vastgesteld zou worden dat er ten tijde van de erkenning sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en verzoekster dan wel dat tussen de vader en de moeder van verzoekster sprake was van een band die op één lijn te stellen is met het huwelijk. Per 1 april 2014 is echter artikel 1:204 lid 1 sub e BW komen te vervallen, waardoor de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10:101 lid 2 sub a BW zich niet meer kan voordoen voor wat betreft de omstandigheid dat een man ten tijde van de erkenning van een kind met een andere vrouw gehuwd was dan de moeder van het kind. In zoverre kan de erkenning van verzoekster door haar vader worden erkend in Nederland.
Beoordeeld moet worden of, op grond van artikel 10:95 lid 3 BW, naar Roemeens recht is voldaan aan de vereisten die aan de toestemming van de moeder voor de erkenning worden gesteld. Hoewel de rechtbank niet is gebleken dat naar Roemeens recht de moeder expliciet toestemming moet geven, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de stukken en wat de moeder op de zitting heeft verklaard voldoende dat de moeder van verzoekster heeft ingestemd met de erkenning van verzoekster door de vader.
Van een schijnhandeling is voorts niet gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat de Roemeense erkenning van verzoekster door de vader op grond van artikel 10:101 BW kan worden erkend zodat het verzoek op dit punt zal worden toegewezen. Er is dus sprake van een familierechtelijke betrekking tussen verzoekster en haar vader. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of verzoekster daarmee ook het Nederlanderschap heeft verkregen.
Op grond van artikel 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) verkrijgt een minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend van rechtswege het Nederlanderschap ongeacht of er sprake is van een erkenning die in Nederland is gedaan dan wel van een in het buitenland gedane erkenning die voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. De verkrijging van het Nederlanderschap op grond van artikel 4 RWN vindt plaats op het tijdstip van de erkenning. Uit artikel 2 lid 1 RWN volgt dat de verkrijging van het Nederlanderschap geen terugwerkende kracht heeft. De Hoge Raad heeft in de uitspraak van 21 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2377) overwogen dat een en ander betekent dat de gevolgen van een erkenning voor de verkrijging van het Nederlanderschap moeten worden beoordeeld naar het tijdstip waarop die erkenning plaatsvindt en met inachtneming van de op dat moment in Nederland geldende wetgeving.
Het voorgaande brengt mee dat de erkenning van verzoekster door de vader op 12 januari 2000 er niet zonder meer toe leidt dat verzoekster ook de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Omdat de erkenning in 2000 in strijd met de openbare orde was en er voor de gevolgen van de erkenning moet worden gekeken naar de op de moment geldende wetgeving, brengt de erkenning toentertijd niet van rechtswege het Nederlanderschap met zich. Alleen als aannemelijk is dat op het moment van erkenning tussen verzoekster en de vader een nauwe persoonlijke betrekking bestond dan wel dat op dat moment tussen de vader en de moeder sprake was van een band die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen, heeft verzoekster het Nederlanderschap verkregen. Ten tijde van de erkenning gold immers nog het bepaalde in artikel 1:204 lid 1 aanhef en onder e (oud) BW.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat tussen de vader en de moeder van verzoekster ten tijde van de erkenning sprake was van band die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat zij uit de stukken, maar ook uit wat de ouders op de zitting hebben verklaard, afleidt dat de vader en de moeder ten tijde van de geboorte van verzoekster al geruime tijd een relatie met elkaar hadden, die nog altijd voortduurt. Uit die relatie is in 2000 verzoekster geboren. Enkele dagen na de geboorte heeft de vader aangifte van de geboorte gedaan in Roemenië. De vader heeft op de zitting verklaard dat hij in de periode rond de geboorte van verzoekster ongeveer de helft van de tijd in Roemenië samenwoonde met de moeder in een huurappartement en de andere helft van de tijd, onder meer vanwege zijn werk, in Nederland. Omdat de echtscheidingsprocedure waar vader in verwikkeld was lang heeft geduurd, was hij ten tijde van de geboorte nog getrouwd met zijn toenmalige echtgenote. Volgens de beide ouders leefden zij echter rond januari 2000 het grootste deel van de tijd als gezin met elkaar, onderhield de vader het gezin financieel en hebben zij altijd gezamenlijk zorggedragen voor de opvoeding en verzorging van verzoekster en hun zoon die enkele jaren later is geboren.
Door verzoekster is een groot aantal foto’s overgelegd ter onderbouwing van haar stellingen. Tijdens de zitting hebben de ouders bovendien aangegeven dat zij in 1999 of 2000 samen een appartement in Roemenië hebben gekocht en daar samen hebben gewoond. Na de zitting is namens verzoekster een Roemeense koopovereenkomst en een zogenaamde ‘Afsluiting voor de waarmerking’ gedateerd 24 augustus 1999 overgelegd. Het feit dat de ouders in 1999 samen een appartement hebben gekocht in combinatie met de overgelegde foto’s, vormen voldoende aanwijzingen dat tussen de vader en de moeder van verzoekster ten tijde van de erkenning sprake was van band die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen.
Het voorgaande betekent dat verzoekster vanaf de datum van erkenning door haar vader in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Omdat verzoekster de Nederlandse nationaliteit heeft, is zij ontvankelijk in haar verzoek tot inschrijving van haar geboorteakte in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage. De ambtenaar heeft schriftelijk verklaard geen bezwaar te hebben tegen inschrijving van de geboorteakte van verzoekster in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank zal deze inschrijving gelasten.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart voor recht dat de in Roemenië gedane erkenning door [vader] , geboren op [geboortedag 2] 1953 te [geboorteplaats 2] van [verzoekster] , geboren op [geboortedag 1] 2000 te [geboorteplaats 1] , Roemenië, voor erkenning in Nederland in aanmerking komt;
stelt vast dat de band tussen de vader van verzoekster, [vader] , geboren op [geboortedag 2] 1953 te [geboorteplaats 2] , en de moeder van verzoekster, [naam 2] , geboren op [geboortedag 3] 1976 te [geboorteplaats 3] , Roemenië, in voldoende mate gelijk was te stellen met een huwelijk ten tijde van de erkenning van verzoekster;
stelt vast dat verzoekster, [verzoekster] , geboren op [geboortedag 1] 2000 te [geboorteplaats 1] , Roemenië, de Nederlandse nationaliteit bezit;
verklaart voor recht dat de Roemeense geboorteakte van verzoekster overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
gelast de inschrijving van die geboorteakte (waarvan een kopie aan deze beschikking is gehecht) in het register van geboorten van de burgerlijke stand van de gemeente
’s-Gravenhage;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S.F. de Nijs, rechter, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2025.