ECLI:NL:RBDHA:2025:419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
C/09/653882 / HA ZA 23-821
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel en inbeslagname van bodycam van journalist in het kader van een doorzoeking

In deze zaak vorderde [eiser], een freelance (foto)journalist, dat de rechtbank zou verklaren dat de Staat onrechtmatig had gehandeld door hem te bevelen zijn camera uit te schakelen en zijn bodycam en fotocamera in beslag te nemen tijdens een doorzoeking op 5 december 2022. De rechter-commissaris had de inbeslagname bevolen omdat [eiser] beelden maakte van opsporingsbeambten die betrokken waren bij een strafrechtelijk onderzoek naar een levensdelict. De rechtbank beoordeelde of het bevel en de beslagbeslissing van de rechter-commissaris onrechtmatig waren, met inachtneming van artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat de vrijheid van nieuwsgaring beschermt. De rechtbank concludeerde dat de rechter-commissaris rechtmatig had gehandeld, omdat de maatregelen noodzakelijk waren voor de handhaving van de orde tijdens de ambtsverrichting. De rechtbank oordeelde dat de beperking van de persvrijheid gerechtvaardigd was in het belang van een goede strafrechtspleging en de privacy van de opsporingsbeambten. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/653882 / HA ZA 23-821
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R. Brekhoff te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.H. Hirsch Ballin te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 augustus 2023 met producties 1 tot en met 12;
  • de op 26 september 2023 namens [eiser] bij de griffie van deze rechtbank in depot gegeven USB-stick met een videobestand;
  • de conclusie van antwoord van 20 december 2023 met producties 1 tot en met 3;
  • het tussenvonnis van 1 mei 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2024. Verschenen zijn [eiser] en mr. Brekhoff voornoemd, alsmede mevrouw [naam] van de Raad voor de rechtspraak en mr. Hirsch Ballin voornoemd. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de relevante delen van het hierboven genoemde videobestand bekeken en hebben de advocaten van partijen het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van het verhandelde ter zitting.
1.3.
Nadat de zaak naar de rol was verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen de mogelijkheid van een minnelijke schikking nader te onderzoeken en partijen later te kennen hadden gegeven dat een minnelijke schikking niet tot stand was gekomen, is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is freelance (foto)journalist. Hij schrijft artikelen over en verzamelt beeldmateriaal van lokale nieuwsgebeurtenissen. Hij verkoopt zijn werk aan onder meer RTV Rijnmond, de Telegraaf, AD, NOS, Hart van Nederland en RTL Nieuws. Daarnaast exploiteert [eiser] een website met lokaal nieuws genaamd [website] . [eiser] is in het bezit van een (politie)perskaart.
2.2.
Op 2 december 2022 zijn in een woning aan de [straat 1] te [plaats 1] schoten gelost ten gevolge waarvan een 74-jarige man is overleden. Kort daarna kwam een (eveneens) bejaarde klusjesman als verdachte in beeld.
2.3.
In de avond van 5 december 2022 heeft onder leiding van de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Rotterdam een doorzoeking plaatsgevonden van de woning van genoemde klusjesman aan de [straat 2] te [plaats 2] (hierna: de huiszoeking).
2.4.
Korte tijd voordat de rechter-commissaris en de hem vergezellende opsporingsambtenaren werkelijk de onder 2.3 genoemde woning (hierna: de woning) binnentraden, had [eiser] de tip gekregen dat er in de [straat 2] te [plaats 2] “iets gaande was”. [eiser] heeft zich direct op zijn motor naar die straat begeven. Op de schouderband van de tas waarin zijn fotocamera zat, had hij een bodycam bevestigd die hij, voordat hij op zijn motor stapte, had aangezet.
2.5.
Nadat [eiser] was gearriveerd in de [straat 2] , van zijn motor was gestapt en zijn fotocamera uit zijn tas had gehaald, is hij afgelopen op een aantal personen die bij elkaar stonden. Het betrof opsporingsbeambten in burger die in afwachting waren van het binnentreden van de woning. Op grond van de beelden die met de bodycam van [eiser] zijn gemaakt, is duidelijk dat zich vervolgens het volgende heeft voorgedaan:
[vanaf 1 minuut en 27 seconden na start opname:]
[eiser]: Hoi, hallo allemaal.
opsporingsbeambten: Hoi, goedendag.
[eiser]: Hallo. Een bekend gezicht, of niet? Nee, toch niet. Nee, ik dacht dat jij uit de rechtbank kwam. Nee, laat maar. Je leek er een beetje op. Haha… op een bode.
Nee, ik ben van het nieuws trouwens: [website] . Mensen belden dat ze wat zagen, dus …
opsporingsbeamte I: Mensen belden dat ze wat zagen? Ok.
[eiser]: Ja.
opsporingsbeamte I: Wil je mij niet opnemen alsjeblieft?
[eiser]: O, ja, nee, dat is goed.
[de rechter-commissaris heeft zich inmiddels bij [eiser] en de opsporingsbeambten vervoegd. Dit is vanaf 1 minuut en 55 seconden na start opname:]
rechter-commissaris: En u bent van?
[eiser]: Hallo. Ik ben van [website] .
rechter-commissaris: Geen foto’s waar mensen op staan.
opsporingsbeambte I: U bent nu aan het opnemen, dus …
[eiser]: Ja, maar ik sta hier op de openbare weg.
opsporingsbeambte I: Nee, maar je bent mij aan het opnemen, dus eeuh, dat vraag ik je.
rechter-commissaris: Bent u aan het opnemen? Ik vraag u nu om die camera uit te zetten.
[eiser]: Nee, dat doe ik niet.
rechter-commissaris: Dat doet u wel. Ik ben de rechter-commissaris.
[eiser]: Ja, dat zal best, maar ik sta hier op de openbare weg.
rechter-commissaris: Neem maar in beslag. De camera wordt nu in beslag genomen, op uitspraak van de kantonrechter dat media worden afgenomen.
[eiser]: We staan op de openbare weg. Ik laat u nog één keer mijn politieperskaart zien.
2.6.
Uit de opname valt verder op te maken dat direct daarna opsporingsbeambte I tracht om de bodycam van [eiser] van de schouderband van de cameratas af te halen. [eiser] heeft opsporingsbeamte I vervolgens gefotografeerd, waarop deze beambte te kennen geeft dat ook de fotocamera in beslag zal worden genomen. In een discussie die volgt wordt tegen [eiser] onder meer gezegd: “Ga jij de beelden verwijderen zodat ik er niet herkenbaar op ben?”. Nadat [eiser] te kennen heeft gegeven hier niet aan te willen voldoen, zegt de rechter-commissaris tegen [eiser] : “U heeft nu de keuze: of deze meneer, die u kent, waar u rustig een gesprek mee hebt, laat u de beelden zien en die worden gewist in uw bijzijn”. Na een verdere discussie vervolgt de rechter-commissaris: “Dan wordt u aangehouden”. Vervolgens worden de fotocamera en de bodycam, onder protest van [eiser] , van [eiser] afgenomen.
2.7.
De foto’s waarop opsporingsbeamte I stond afgebeeld zijn vervolgens ter plekke op straat uit de fotocamera van [eiser] verwijderd, waarna de fotocamera aan [eiser] is teruggegeven. Korte tijd later zijn in de woning door de politie de gegevens op de bodycam van [eiser] bekeken. De zojuist deels getranscribeerde opname van de bodycam is gewist. [eiser] heeft daarna ook de bodycam teruggekregen. [eiser] heeft de zojuist deels uitgewerkte opname kunnen terughalen door de toepassing van digitale herstelhandelingen.
2.8.
De rechter-commissaris en de griffier hebben op 6 december 2022 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt van het voorval, waarin de gang van zaken tot de beslissing tot inbeslagname als volgt wordt beschreven:
“Op 05 december 2022 heeft de officier van justitie mondeling gevorderd dat een doorzoeking zal worden verricht in (onder meer) de woning van verdachte […] Bij mondelinge beschikking is de vordering toegewezen en is bepaald dat de woning zal worden doorzocht.
Teneinde de woning te doorzoeken waren meerdere politieambtenaren, de officier van justitie, de hulpofficier van justitie en de rechter-commissaris en de griffier in afwachting van het verschaffen van toegang, aanwezig voor de woning. Een aantal politieambtenaren stond op de stoep aan de overzijde.
Terwijl werd gewacht op het openen van de deur begaf een persoon zich op de stoep aan de overkant van de woning zich richting de daar aanwezige politieambtenaren en liep hen voorbij. De rechter-commissaris en de griffier bevonden zich toen op de stoep voor de woning. Wij hoorden dat iemand meermalen luid en duidelijk vroeg om hem niet te filmen. Wij zagen dat één van de aanwezige politieambtenaren op zeer korte afstand stond van de persoon die eerder voorbij was gelopen. De rechter-commissaris en de griffier zagen dat deze persoon op zijn kleding een camera had bevestigd op welke camera een rood lampje knipperde. De rechter-commissaris en de griffier zagen dat deze persoon op korte tot zeer korte afstand van de politieambtenaar stond. De rechter-commissaris en de griffier zagen ook dat deze persoon een fotocamera aan een camerariem droeg en daarmee kennelijk opnames maakte. Onderwijl hoorden de rechter-commissaris en de griffier dat de politieambtenaar opnieuw vroeg om geen opnames van hem te maken.
De rechter-commissaris is naar de overzijde gelopen en heeft meermalen verzocht om geen opnames te maken van de politieambtenaar omdat die daardoor in zijn werkzaamheden kon worden gehinderd. De persoon met de camera’s gaf daaraan geen gehoor . Deze persoon reageerde met stemverheffing en zei – samengevat en zakelijk weergegeven – dat hij op de openbare weg mocht filmen wat hij wilde. De rechter-commissaris heeft daarop geantwoord dat dit niet onbegrensd kon, dat een politieambtenaar niet in zijn werk mag worden gehinderd en dat, indien dat zou leiden tot het beletten van ambtshandelingen, maatregelen genomen zouden kunnen worden. De rechter-commissaris heeft de persoon verzocht eventuele beelden van de politieambtenaar die van dichtbij waren gemaakt of zodanig waren dat deze de politieambtenaar konden hinderen in diens werk, te wissen. De rechter-commissaris heeft, nadat die persoon bleef volhouden dat hij mocht filmen wat hij wilde, ook gezegd dat er een uitspraak is waarin de inbeslagneming van gegevensdragers is toegestaan omdat daarop beelden zouden staan van politieambtenaren die door die beelden in hun (toekomstige) werk zouden worden gehinderd. De persoon riep dat hij “rechten had gedaan” en “een opleiding journalistiek” had gevolgd en hij opnames mocht maken.
De rechter-commissaris heeft verzocht de beelden te wissen waarop de politieambtenaar in beeld was en heeft ook verzocht daaraan mee te werken, in het bijzijn van de rechter-commissaris. Een andere politieambtenaar is daarbij gekomen en heeft deze persoon verzocht mee te werken en te luisteren naar de rechter-commissaris om eventuele beelden te wissen.
De persoon in kwestie was niet voor rede vatbaar. Hij bleef, veelal met stemverheffing uiten dat hij mocht filmen, dat hij geen beelden zou wissen, dat beelden en camera’s zijn bezit waren en meer woorden van soortgelijke strekking. De rechter-commissaris heeft andermaal gezegd dat indien er beelden waren die de politieambtenaar zouden hinderen in de uitvoering van diens werkzaamheden, die gewist moesten worden of de geheugenkaarten zouden in beslag worden genomen. De persoon in kwestie vertelde dat hij journalist was en dat hij geen beelden zou wissen en zijn geheugenkaarten niet zou afgeven. De rechter-commissaris heeft daarop gezegd dat de geheugenkaarten dan in beslag zouden worden genomen om eventuele de politieambtenaar hinderende beelden te wissen.”
2.9.
Op de website van RTV Rijnmond is op 6 december 2022 over het voorval bericht. In het nieuwsbericht is onder meer het volgende opgenomen:

Nog goed uitzoeken
De Rotterdamse rechtbank laat in een verklaring weten dat de zaak nog goed moet worden uitgezocht. Daarvoor is meer overleg nodig met de betrokken fotograaf en de politie. Volgens de rechtbank is de persfotograaf maandagavond herhaaldelijk gevraagd om de bij de huiszoeking betrokken ambtenaren niet te filmen.
“In de discussie die daarop volgde zijn gegevensdragers in beslag genomen en beelden gewist waarop een ambtenaar herkenbaar op beeld te zien was. De journalist heeft hierover zijn beklag bij de rechtbank en de politie gedaan. Journalistieke vrijheid is een groot goed en de rechtbank vindt het belangrijk dat journalisten hun werk goed kunnen doen.”

Tegen de afspraken in’
De politie bevestigt dat agenten in opdracht van de rechter-commissaris de
apparatuur van de persfotograaf in beslag hebben genomen. “Dat is tegen de afspraken in die gemaakt zijn tussen de politie en de NVJ. Persvrijheid is een groot goed en journalisten moeten ongehinderd hun werk kunnen doen. In goed contact met de fotograaf, betrokken agenten en de rechtbank kijken we hoe we dit recht kunnen zetten.””
2.10.
Op de website nu.nl is op 6 december 2022 ook over het voorval bericht en wel als volgt:
“De politie heeft maandagavond bij een huiszoeking in [plaats 2] beelden van een persfotograaf bekeken en deels gewist in opdracht van de rechter-commissaris. Dat bevestigen woordvoerders van de politie en de rechtbank Rotterdam na berichtgeving van RTV Rijnmond. Journalistenvakbond NVJ noemt de gang van zaken “volstrekt tegen de regels” en heeft een advocaat ingehuurd.
De fotograaf stond op de openbare weg beelden te maken van het huis dat doorzocht werd. Volgens de woordvoerder van de rechtbank Rotterdam maakte hij foto’s van ambtenaren die daar aan het werk waren.
“Telkens is gevraagd dat niet te doen, en dat heeft hij niet opgevolgd. De rechter-commissaris heeft toen besloten dat de beelden gewist moesten worden”, zegt een woordvoerder van de rechtbank. Wel benadrukt de woordvoerder het belang van persvrijheid: “Het is superbelangrijk dat journalisten hun werk kunnen doen”. Volgens de Rotterdamse rechtbank moet de zaak nog verder worden uitgezocht.
Ook de politie bevestigt dat de apparatuur van de fotograaf in opdracht van de rechter-commissaris in beslag is genomen. Dit is tegen de afspraken tussen de politie en de NVJ in gebeurd.”
2.11.
[eiser] heeft zijn beklag gedaan bij zowel de politie als bij de rechtbank Rotterdam, kort gezegd omdat de gang van zaken volgens hem in strijd is met de in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermde vrije nieuwsgaring. [eiser] heeft tijdens een gesprek op 20 december 2022 de kwestie met de politie in der minne geschikt. [eiser] is de betaling van een geldsom toegezegd, maar de politie heeft daarbij wel uitdrukkelijk aansprakelijkheid afgewezen, omdat de inbeslagname op instructie van de rechter-commissaris was geschied.
Op 19 januari 2023 heeft een bespreking plaatsgevonden op de rechtbank Rotterdam waarbij, naast [eiser] , de rechter-commissaris, zijn griffier en een persvoorlichter aanwezig waren. Dit gesprek heeft niet geresulteerd in een minnelijke regeling.
2.12.
Bij brief van 7 februari 2023 heeft [eiser] het bestuur van de rechtbank Rotterdam verzocht aansprakelijkheid te erkennen. Bij brief van 6 maart 2023 is die aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht zal verklaren dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door hem te bevelen zijn camera uit te schakelen;
II. voor recht zal verklaren dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser door de bodycam en fotocamera van eiser in beslag te (laten) nemen;
III. voor recht zal verklaren dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door het geheugenkaartje in de bodycam van [eiser] op een laptop uit te lezen en te bekijken en beelden op de fotocamera van [eiser] te bekijken;
IV. voor recht zal verklaren dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door beelden op geheugenkaartjes van de fotocamera en bodycam van [eiser] (te trachten) te (laten) wissen;
V. de Staat zal veroordelen om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis een rectificatie te publiceren in de nieuwsrubriek op www.rechtspraak.nl met een inhoud van de volgende strekking:
“Onrechtmatig handelen jegens fotojournalist
Bij vonnis van [heden] heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat de rechter-commissaris van de rechtbank Rotterdam bij een huiszoeking op
5 december 2022 te [plaats 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens een fotojournalist.
In opdracht van de rechter-commissaris heeft de politie toen beelden van een persfotograaf bekeken en deels gewist. Daarvoor bestond geen juridische grondslag en het handelen van de rechter-commissaris was in strijd met artikel 10 EVRM.
Ten onrechte wekte de rechtbank Rotterdam in de daaropvolgende mediaberichtgeving de indruk als zou de fotograaf de gang van zaken aan zichzelf te wijten hebben gehad. Het stond de fotograaf vrij om op de openbare weg zijn werkzaamheden uit te oefenen.”
VI. de Staat zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen kort gezegd het volgende ten grondslag.
[eiser] stelt dat hij op 5 december 2022 ernstig in zijn werkzaamheden als (foto)journalist is gehinderd. Op het moment waarop [eiser] op de openbare weg fotoverslag wilde doen van de gebeurtenissen kreeg hij het bevel om zijn camera uit te schakelen en zijn vervolgens zijn fototoestel en zijn bodycam in beslag genomen en is materiaal op deze gegevensdragers bekeken en met gedeeltelijk succes gewist. Deze gang van zaken maakt volgens [eiser] op ontoelaatbare wijze inbreuk op de in artikel 10 van het EVRM beschermde vrijheid van nieuwsgaring. Naast materiële schade – [eiser] heeft geen foto’s kunnen maken die hij had kunnen verkopen – heeft [eiser] immatiële schade geleden vanwege een ernstig gevoel van onveiligheid door de gang van zaken dat tot op heden niet is afgenomen.
3.3.
De Staat concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] en veroordeling van [eiser] in de (na)kosten van dit geding met rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak ligt de vraag voor of de rechter-commissaris onrechtmatig heeft gehandeld. Het optreden van de politie valt buiten het bereik van deze zaak, nu de kwestie tussen de politie en [eiser] in der minne is geschikt. Bedoelde vraag spitst zich dan ook toe op de vraag of onrechtmatig is
(a) het bevel van de rechter-commissaris aan [eiser] om zijn bodycam uit te zetten (hierna: het bevel), en
(b) de beslissing van de rechter-commissaris om de bodycam van [eiser] in beslag te laten nemen, teneinde daarvan het materiaal waarop opsporingsbeambten herkenbaar in beeld worden gebracht ter plekke te laten verwijderen (hierna: de beslagbeslissing).
4.2.
Voor de feitelijke gang van zaken, met name die tot het bevel van de rechter-commissaris om de bodycam in beslag te (laten) nemen, zal de rechtbank zich verlaten op hetgeen op de bodycam-opname is te zien en te horen. Bij vergelijking tussen het onder 2.5 opgenomen transcript en het onder 2.8 aangehaalde deel van het proces-verbaal van de RC, blijkt immers dat het proces-verbaal in ieder geval een onjuist beeld geeft van hetgeen zich tot aan de zojuist genoemde beslagbeslissing heeft voorgedaan.
4.3.
De rechtbank dient deze zaak te beoordelen aan de hand van de criteria voor aansprakelijkheid van de Staat voor onrechtmatige rechtspraak, omdat het de beoordeling van rechterlijke beslissingen betreft. [eiser] grondt zijn stelling op schending van de door artikel 10 van het EVRM beschermde vrije nieuwsgaring. Nu dit artikel op grond van artikel 6, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie als algemeen beginsel deel uitmaakt van het recht van de EU, dient aansluiting te worden gezocht bij de criteria de het Hof van Justitie van de EU heeft ontwikkeld voor onrechtmatige rechtspraak [1] .
4.4.
Laatstgenoemde criteria zijn de volgende:
1. de geschonden rechtsregel strekt ertoe particulieren rechten toe te kennen;
2. er is sprake van een voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht; en
3. er bestaat rechtstreeks causaal verband tussen deze schending en de door de betrokkene geleden schade.
Verder is nog van belang dat alleen rechterlijke beslissingen die in laatste aanleg zijn gedaan (en waartegen dus geen nationale beroepsmogelijkheid openstaat of heeft opengestaan) aan deze criteria kunnen worden getoetst en dat slechts dan sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending in het uitzonderlijke geval waarin de rechter het Unierecht
kennelijkheeft geschonden. Bij de beoordeling of sprake is van een dergelijke schending dient de rechter rekening te houden met alle aspecten die de hem voorgelegde situatie kenmerken, waaronder de mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid van de regel en de omvang van de beoordelingsmarge die de regel aan de nationale autoriteiten laat [2] .
4.5.
De Staat beroept zich erop dat de rechter-commissaris het bevel en de beslagbeslissing rechtmatig heeft kunnen nemen genomen op grond van artikel 124 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit artikel luidt, voor zover relevant, als volgt:
“1. Voor de handhaving der orde ter gelegenheid van ambtsverrichtingen draagt zorg de voorzitter van het college, of de rechter of ambtenaar, die met de leiding dier verrichtingen is belast.
2. Deze neemt de noodige maatregelen opdat die ambtsverrichtingen zonder stoornis zullen kunnen plaatsvinden.
3. Indien daarbij iemand de orde verstoort of op eenigerlei wijze hinderlijk is, kan de betrokken voorzitter, rechter of ambtenaar, na hem zoo noodig te hebben gewaarschuwd, bevelen dat hij zal vertrekken en, ingeval van weigering, hem doen verwijderen en tot den afloop der ambtsverrichtingen in verzekering doen houden.
4. Van een en ander wordt proces-verbaal opgemaakt, dat bij de processtukken wordt gevoegd.”
Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de bevoegdheden van artikel 124 Sv zijn begrensd door de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit [3] .
4.6.
Tussen partijen is terecht niet in geschil dat tegen een ordemaatregel genomen door een rechter die de leiding heeft bij een ambtsverrichting geen rechtsmiddel openstaat. Het bevel en de beslagbeslissing moeten dan ook worden gezien als rechterlijke beslissingen in laatste instantie genomen, waardoor zij kunnen worden beoordeeld op onrechtmatigheid op grond van de onder 4.4. genoemde criteria.
4.7.
De discussie tussen partijen spitst zich toe of sprake is van een kennelijke schending van artikel 10 EVRM.
Artikel 10, eerste lid, EVRM beschermt het recht op vrije meningsuiting. Uit dit recht wordt het recht op vrije nieuwsgaring afgeleid. Dit recht is niet absoluut.
Het tweede lid van artikel 10 EVRM bepaalt dat de uitoefening van de vrijheden uit het eerste lid van dit artikel plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt en daarom kan worden onderworpen aan formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties die bij wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving in het belang van een legitiem doel, waaronder de openbare veilig-heid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de reputatie van anderen en het voorkomen van de openbaarmaking van vertrouwe-lijke informatie. Bij de beoordeling of een inperking van het recht van vrije nieuwsgaring noodzakelijk is moeten de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht worden genomen. Terecht is tussen partijen niet in geschil dat artikel 10 EVRM ertoe strekt aan particulieren zoals [eiser] rechten toe te kennen.
4.8.
Geen betoog behoeft dat het bevel en de beslagbeslissing zijn te zien als beperkingen van het voor [eiser] uit het eerste lid van artikel 10 EVRM voortvloeiende recht.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden rond het bevel en de beslagbeslissing als volgt moeten worden beschouwd.
4.9.1.
De rechter-commissaris en de opsporingsbeambten waren ten tijde van de aankomst van [eiser] in afwachting van het binnentreden van de woning, in welke woning een doorzoeking zou gaan plaatsvinden in een strafrechtelijk onderzoek naar een levensdelict. Een belangrijke voorwaarde voor het succes van een doorzoeking van een woning is, dat de bewoner(s) niet op voorhand ervan op de hoogte raken; het verrassingseffect. Van belang is natuurlijk dat niet nog snel zaken zoekgemaakt kunnen worden en/of eventueel aan te houden personen, wellicht vuurwapengevaarlijk, zich niet aan hun aanhouding kunnen onttrekken.
4.9.2.
Verder is van belang dat de rechter-commissaris direct nadat hij zich bij de opsporingsbeambten en [eiser] vervoegde, getuige werd van een discussie tussen [eiser] en opsporingsbeambte I die even daarvoor door [eiser] was beloofd dat hij hem niet zou opnemen, welke belofte [eiser] geen gestand bleek te willen doen. Vervolgens heeft de rechter-commissaris [eiser] verzocht de bodycam uit te zetten omdat daarmee van dichtbij beelden werden gemaakt van de opsporingsbeambten. Toen [eiser] daarin niet bewilligde heeft de rechter-commissaris het bevel gegeven (“Dat doet u wel. Ik ben de rechter-commissaris”). Nadat gebleken was dat [eiser] aan dat bevel geen gevolg zou geven (“Ja, dat zal best, maar ik sta hier op de openbare weg”), heeft de rechter-commissaris de bodycam in beslag laten nemen.
4.9.3.
Daarna heeft de rechter-commissaris [eiser] nog de keuze gegeven mee te werken aan het verwijderen van de close-upbeelden van de opsporingsbeambten in plaats van (langer voortdurende) inbeslagname en aanhouding. [eiser] heeft niet meegewerkt, waarna de feitelijke inbeslagname heeft plaatsgevonden en de (poging tot) verwijdering van de beelden.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris in het licht van de onder 4.9.1 geschetste achtergrond het bevel mocht geven, omdat verdere discussie het welslagen van de doorzoeking negatief dreigde te gaan beïnvloeden. Bij het geven van het bevel mocht de rechter-commissaris de privacy van de opsporingsbeambten in burger betrekken [4] . Van belang is verder dat de mededelingen van de rechter-commissaris redelijkerwijs niet anders konden worden begrepen dan dat het bevel slechts tot doel had de discussie te beëindigen door [eiser] te laten stoppen met het maken van
close up-opnamen van opsporingsbeambten (“Geen foto’s waar mensen op staan”) en niet om [eiser] te beletten anderszins een (beeld)verslag van de doorzoeking vanaf de openbare weg te maken. Met andere woorden, het ligt zonder meer in de rede dat als [eiser] aan het bevel zou hebben voldaan en zich verder van de beambten zou hebben verwijderd, hij ongehinderd zijn journalistieke (opname)werk zou hebben kunnen voortzetten.
4.11.
Nu [eiser] echter expliciet te kennen gaf niet aan het bevel te zullen voldoen, gaf artikel 124, tweede lid, Sv de bevoegdheid, als minder vergaand middel dan directe aanhouding van [eiser] , de bodycam in beslag te laten nemen om de schending van het bevel te beëindigen en de gevolgen van die schending ongedaan te laten maken.
4.12.
Met de Staat is de rechtbank namelijk van oordeel dat de beperking op de vrije nieuwsgaring ten gevolge van het bevel en de beslagbeslissing bij wet zijn voorzien. Het tweede lid van artikel 124 Sv bepaalt immers dat de rechter die de leiding heeft over de ambtsverrichting, in dit geval de rechter-commissaris, de nodige maatregelen neemt opdat die ambtsverrichting zonder stoornis zullen kunnen plaatsvinden. Deze maatregelen kunnen zich ook richten tegen journalisten en zijn in artikel 124 Sv niet limitatief opgesomd (maar wel onderworpen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit) en hoeven niet te worden gemotiveerd (al verdient dat natuurlijk wel de voorkeur). Anders dan [eiser] is de rechtbank van oordeel dat uit artikel 124 Sv niet voortvloeit dat slechts de nodige maatregelen kunnen worden genomen indien de persoon in kwestie hinderlijk is gebleken en een bevel te vertrekken heeft gekregen. Het bepaalde in het derde lid van artikel 124 Sv ziet namelijk specifiek op maatregelen tegen ordeverstoorders en heeft niet de strekking voor alle in het tweede lid van dit artikel bedoelde maatregelen te gelden en zeker niet voor de preventieve maatregelen [5] . Van belang is dat degene ten laste van wie de maatregelen worden genomen niet ervan op de hoogte hoeft te zijn dat hij een ambtsverrichting stoort of dreigt te verstoren.
4.13.
Verder kan niet worden gezegd dat de noodzaak tot het geven van het bevel en, na schending ervan, de beslagbeslissing ontbrak en dat geen sprake was van een legitiem doel. Het ongestoord kunnen uitvoeren van de doorzoeking zonder dat deze op voorhand bij de bewoners bekend raakte of dreigde te raken is in het belang van het voorkomen van wanordelijkheden. Daarbij is van belang dat een inbreuk op de persvrijheid gerechtvaardigd kan worden door het belang van een goede strafrechtspleging [6] . Als bijkomend argument heeft te gelden dat het door de maatregelen voorkomen van
close-up-opnamen van opsporingsbeambten in burger wordt gerechtvaardigd door hun privacy-rechten. De inbeslagname van de beelden en het wissen ervan moeten worden bezien in het licht van de noodzaak het bevel te effectueren om verdere (strafbare) schending van het bevel te voorkomen en de gevolgen van die schending ervan ongedaan te maken. Van belang is dat de status van journalist niet met zich brengt dat een bevoegd gegeven bevel kan worden genegeerd.
4.14.
Evenmin kan worden gezegd dat het bevel en de beslagbeslissing disproportioneel zijn geweest en dat met minder vergaande maatregelen had kunnen worden volstaan.
4.14.1.
Zoals eerder is overwogen kon het bevel redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat het slechts inhield dat het maken van
close up-opnamen van de opsporingsbeambten diende te stoppen en niet dat geen beeldverslag vanaf de openbare weg mocht worden gemaakt. Het bevel was dus niet disproportioneel en de effectuering daarvan na schending ervan evenmin. Er is onvoldoende reden om van een door [eiser] naar voren gebracht
chilling effectte spreken.
4.14.2.
Minder vergaande maatregelen waren niet aangewezen. [eiser] bepleit dat ook had kunnen worden bevolen dat alleen geanonimiseerde foto’s zouden mogen worden gepubliceerd. Dit was echter niet aangewezen, nu [eiser] juist kort voor het bevel er blijk van had gegeven niet gestand te willen doen zijn aanvankelijke toezegging om opsporingsbeambte I niet op te nemen. Uit de wijze waarop het bevel redelijkerwijs moest worden begrepen (zie 4.14.1) volgt dat een bevel tot verwijdering, zoals [eiser] verder nog heeft gesuggereerd als alternatief, niet wezenlijk minder vergaand zou zijn geweest, omdat het min of meer op hetzelfde neerkomt. Zoals eerder overwogen kan aanhouding redelijkerwijs niet worden gezien als een lichtere maatregel dan inbeslagname. Gezien het karakter van deze doorzoeking was een alternatief in de vorm van het afzetten met doeken van de woning en het dragen van gezichtsbedekking door de opsporingsbeambten, anders dan [eiser] betoogt, ten slotte geen reële optie.
4.15.
Nog daargelaten dat niet vast te stellen valt of door de verwijdering van de beelden van de opsporingsbeambten bronbescherming in gevaar is gebracht door de mogelijke aanwezigheid van andere afbeeldingen op de bodycam, gaat de rechtbank niet mee in de stelling dat [eiser] door de verwijdering een mogelijkheid is ontnomen zich te beklagen over het beslag. De inbeslagneming betreft namelijk geen strafvorderlijk beslag in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, maar de effectuering van een (geschonden) bevel. De beklagprocedure van artikel 552a Sv staat daarvoor niet open.
4.16.
De conclusie luidt dat gezien de specifieke omstandigheden van dit geval geen sprake is van een kennelijke schending van artikel 10 EVRM en dat dus ook geen sprake is van onrechtmatig handelen van de rechter-commissaris. De vorderingen zullen worden afgewezen. Ten aanzien van de namens de rechtbank aan de pers gedane uitingen, overweegt de rechtbank nog dat, anders dan [eiser] betoogt, die redelijkerwijs niet zo kunnen worden begrepen dat daarmee de indruk werd gewekt, zonder eerst nader onderzoek af te wachten, dat de schuld bij [eiser] lag.
De in het onder 2.9 aangehaalde mededeling dat [eiser] “herhaaldelijk [is] gevraagd om de bij de huiszoeking betrokken ambtenaren niet te filmen.” is feitelijk juist. Dat laatste geldt ook voor de onder 2.10 aangehaalde mededeling dat [eiser] “telkens is gevraagd dat niet te doen, en dat heeft hij niet opgevolgd”. Ook om die reden zal de vordering betreffende de rectificatie niet worden toegewezen.
4.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de (na)kosten van dit geding. De rechtbank begroot de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van de Staat gevallen op in totaal € 2.082 (€ 676 aan griffierecht, € 1.228 aan advocaatkosten (2 punten tegen tarief II van € 614 per punt) en € 178 aan nakosten). Dit bedrag zal worden toegewezen met de gevorderde rente.
4.18.
Na deze juridische beoordeling dat hetgeen is voorgevallen rond de doorzoeking op zich niet als een kennelijke schending van Unierecht te beschouwen valt, moet het de rechtbank nog van het hart dat het haar voorkomt dat als zowel [eiser] als de rechter-commissaris elkaar met wat meer rust tegemoet zouden zijn getreden, de voor beiden ongetwijfeld uiterst onprettige (feitelijke en juridische) escalatie waarschijnlijk zou zijn uitgebleven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de
zijde van de Staat begroot op € 2.082, te betalen binnen veertien dagen na heden. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser] € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.3.
verklaart de onder 5.2 opgenomen kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.

Voetnoten

1.Vgl. bijvoorbeeld HvJEU 30 september 2003, C-224/01, ECLI:EU:C:2003:513, nrs 51-53 (Köbler).
2.HvJ EU 28 juli 206, C-168/15, ECLI:EU:C:2016:602.
3.Hoge Raad 3 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:577, nr. 2.5.
4.Gerechtshof Den Haag 2 mei 2017, rolnummer 200.186.511/01, nr. 19 (ongepubliceerd).
5.Gerechtshof Arnhem 15 oktober 2008, ECLI:NL:GHARN:2008:BF9142.
6.EHRM 29 maart 2016, 56925/08.