Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.De procedure
- de conclusie van antwoord, met de producties 1 tot en met 11;
- het bericht van 24 augustus 2023 van de rechtbank, waarin voornoemd verzoek tot verwijzing wordt afgewezen;
1.2.2. Door [eiser] is verzocht om een nadere termijn voor het indienen van producties die recent zouden zijn ontvreemd. De producties moeten gereproduceerd worden alvorens deze te kunnen overleggen. Hierop heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld om bij de inhoudelijke behandeling per punt aan te geven welke stukken hij alsnog in het geding zou willen brengen om daarop vervolgens in dit vonnis te kunnen beslissen.
1.2.3. De rechtbank heeft beslist dat de hierboven vermelde incidentele vordering tot voeging c.q. tussenkomst buiten behandeling wordt gelaten, omdat deze in strijd met artikel 218 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te laat is ingediend.
2.De feiten
: “In een eerder schrijven heb ik u al te kennen gegeven dat de gehele aankoop/overdracht van de desbetreffende woningen onwettig is en derhalve ook een rangregeling grondslag mist.”2.7. Op 14 oktober 2004 vond ten overstaan van de rechter-commissaris de mondelinge behandeling plaats van de op verzoek van de Ontvanger opgestelde en door [eiser] tegengesproken rangregeling. Het bevelschrift met het proces-verbaal van de behandeling is op 2 november 2004 door de rechter-commissaris gegeven. Het bevelschrift sloot aan op de eerdere staat van verdeling. Uit het proces-verbaal blijkt dat [eiser] aanwezig was bij de mondelinge behandeling. Vermeld is dat hij bezwaar heeft tegen de opgestelde staat van verdeling en dat zijn bezwaar erop neerkomt (samengevat) dat er geen toestemming is verleend voor onderhandse verkoop zodat de verkoop en daarmee ook de verdeling van de verkoopopbrengst onrechtmatig is. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat het bezwaar van [eiser] niet valt aan te merken als tegenspraak in de zin van artikel 486 Rv en [eiser] daarom niet verwezen naar een rolzitting van de rechtbank (renvooi).
3.Het geschil
26 april 2023 (datum dagvaarding) tot aan de dag van algehele voldoening,
primairop verjaring en
subsidiairbetwist hij schadeplichtig te zijn.
4.De beoordeling
Als de benadeelde niet met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke (rechts)persoon bekend is geworden, vangt de korte verjaringstermijn niet aan. Een schadevordering [2] verjaart dan in ieder geval na verloop van twintig jaren na de schadeveroorzakende gebeurtenis (de zogenoemde lange verjaringstermijn).
- salaris advocaat € 1.228,00
- nakosten
€ 178,00(+ evt. in de beslissing genoemde
verhoging)
Totaal € 2.082,00
5.De beslissing
15 januari 2025.