Op 8 januari 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie besloten om de aanvraag van de verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, met als reden dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 maart 2025 behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de gemachtigden van de verzoeker en de minister aanwezig waren.
In de uitspraak van vandaag, die betrekking heeft op een ander zaaknummer, heeft de rechtbank het beroep van de verzoeker gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de minister vernietigd en bepaald dat de minister de asielaanvraag van de verzoeker in behandeling moet nemen en inhoudelijk moet beoordelen. Hierdoor is de voorlopige voorziening niet meer nodig, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 907,--. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de rechtsbijstand die door een derde is verleend. De kosten voor het verschijnen op zitting zijn in de uitspraak op het beroep vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.