ECLI:NL:RBDHA:2025:4105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
NL23.20287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht wegens onjuiste gegevens verstrekt ten tijde van asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning asiel. Eiser, die aanvankelijk aangaf de Syrische nationaliteit te hebben, bleek na onderzoek onjuiste gegevens te hebben verstrekt en heeft in werkelijkheid de Jordaanse nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 4 april 2016 terecht was, omdat eiser onjuiste informatie had verstrekt ten tijde van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen beroepsgronden heeft ingediend tegen de intrekking van de verblijfsvergunning en dat de belangenafweging van verweerder niet onterecht in het nadeel van eiser is uitgevallen. Eiser heeft ook aanvullende beroepsgronden ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet tijdig en voldoende concreet waren ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20287

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. S. van der Steen-Jhinnoe).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht tot 4 april 2016 ingetrokken. Tevens is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en is aan hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft op 24 februari 2025 aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft op 28 februari 2025 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Murat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De voorgeschiedenis
1. Eiser heeft op 4 april 2016 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hierbij heeft hij aangegeven [naam eiser] te heten, geboren te zijn op [geboortedatum] 1996 en de Syrische nationaliteit te hebben. Op basis van deze informatie is eiser op 18 december 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) vanaf 4 april 2016 tot 4 april 2021. Op 5 maart 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn vergunning voor bepaalde tijd.
1.1.
Op 24 april 2021 heeft eiser bij de politie Oost-Brabant verklaard zijn daadwerkelijke persoonsgegevens niet overeenkomen met de persoonsgegevens die hij heeft opgegeven ten tijde van zijn asielaanvraag. Tijdens dit gehoor heeft hij aangegeven [echte naam eiser] te zijn. Hij heeft hierbij aangeven te zijn geboren in [geboorteplaats] en over de Jordaanse nationaliteit te beschikken. Hij heeft hierbij een kopie van zijn Jordaanse paspoort overgelegd. Gelet op de verklaringen van eiser is door verweerder overwogen dat niet langer geloofwaardig wordt geacht dat eiser de Syrische nationaliteit heeft en dat hij vanwege de oorlog in Syrië is gevlucht. Verweerder heeft op 2 juli 2021 een voornemen uitgevaardigd waarin aan eiser kenbaar is gemaakt dat het voornemen bestaat de aan eiser verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van die vergunning (4 april 2016) in te trekken en om de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van die vergunning af te wijzen.
1.2.
Eiser heeft bij brief van 3 augustus 2021 zijn zienswijze op het voornemen ingediend. Op 1 april 2022 is eiser in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en deze zienswijze toe te lichten. Van dit gehoor is een verslag opgemaakt.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiser tijdens zijn asielaanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt. [1] Als die informatie bij verweerder bekend was geweest, was aan eiser nooit een verblijfsvergunning asiel verleend, aldus verweerder. De intrekking van de verblijfsvergunning gaat terug tot aan het moment van vergunningverlening op 4 april 2016. Verweerder heeft ambtshalve beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM of voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Van beide situaties is volgens verweerder geen sprake. Tevens is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Beroepsgronden
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hij voert hiertoe – kort samengevat – het volgende aan. Eiser stelt ten eerste dat verweerder een ondeugdelijke belangenafweging heeft gemaakt in het kader van artikel 8 EVRM. Aan zijn belang dient een zwaarder gewicht te worden toegekend. Hierbij wijst eiser op een overgelegde verklaring van de heer [persoon A] , werkzaam bij [naam instelling] woonbegeleiding. Uitzetting van eiser zou in strijd zijn met eisers recht op privéleven in de zin van artikel 8 EVRM. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij bij terugkeer in een medische noodsituatie terecht zal komen en wijst hierbij op de verklaring van zijn behandelaar van 20 april 2023. Deze verklaring is ten onrechte niet voorgelegd aan het BMA.
3.1.
Eiser heeft bij aanvullende gronden van 24 februari 2025 aangevoerd dat hij bij terugkeer risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM omdat zijn familie hem wil vermoorden. Verweerder dient dit aan te merken als een nieuw asielmotief.
Beoordeling van de beroepsgronden
Intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht
4. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroepsgronden heeft gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Het is niet in geschil dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt ten tijde van zijn aanvraag en dat deze gegevens doorslaggevend zijn geweest voor het inwilligen van de asielaanvraag.
Artikel 8 EVRM
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat het familie- en gezinsleven of het privéleven van eiser hier in Nederland geen redenen vormen om aan hem een verblijfsvergunning te verlenen. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van beschermingswaardig familie- of gezinsleven. Verweerder heeft in het bestreden besluit een belangenafweging gemaakt tussen enerzijds de belangen van de Nederlandse overheid en anderzijds het belang van eiser bij uitoefening van zijn privéleven hier in Nederland.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante elementen en belangen heeft meegenomen in de beoordeling en de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. Niet in geschil is dat eiser bij zijn asielaanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt. Hierdoor heeft eiser langdurig verblijf in Nederland genoten, waardoor hij ook zijn privéleven in Nederland kon opbouwen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het belang van de Nederlandse overheid, dat een verblijfsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van juiste en volledige gegevens om misbruik te voorkomen, zwaar weegt. Ook heeft verweerder in het nadeel van eiser mogen meewegen dat hij achteraf bezien nooit in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning en dat het leven dat eiser op basis van de aan hem verstrekte asielvergunning heeft opgebouwd in Nederland een wankele basis had. Verweerder heeft verder in het nadeel van eiser kunnen meenemen dat eiser geen sterke (sociale) banden heeft opgebouwd in de periode (ruim 7 jaar ten tijde van het bestreden besluit) die hij in Nederland verblijft. Het enkele tijdsverloop tussen het verlenen van de vergunning en het intrekken daarvan is onvoldoende om te spreken van zodanig bijzondere feiten en omstandigheden dat eiser er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij in Nederland privéleven kon opbouwen nu eiser wist of had kunnen weten dat zijn privéleven op basis van onjuiste en onvolledige gegevens is opgebouwd en daarmee een onzekere basis had. Wat betreft de band met Jordanië heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit kunnen concluderen dat eiser weliswaar niet eerder in Jordanië is geweest, maar dat zijn familieleden daar nog altijd wonen. Hij heeft daar nog altijd contact mee. Verder spreekt hij de taal en kan worden aangenomen dat hij, na een periode van aanpassing, zich daar zal kunnen vestigen.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt de in beroep overgelegde verklaring van de heer [persoon A] niet tot een ander oordeel. Uit de verklaring volgt weliswaar dat eiser mogelijkerwijs meer participeert in de Nederlandse samenleving dan tijdens procedure voorafgaand aan het bestreden besluit is gebleken, maar dit betekent niet dat verweerder de belangenafweging in het voordeel van eiser had moeten laten uitvallen, nog daargelaten dat . de verklaring onvoldoende concreet is, niet ondersteund is met bewijsstukken en met name wijst op de (mogelijke) toekomstige bijdrage van eiser aan de Nederlandse maatschappij. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 64 Vw
6. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een BMA-advies een deskundigenadvies is. [2] Wanneer verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet hij zich ervan vergewissen dat dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusie daarop aansluit. Wanneer dit het geval is, mag verweerder in beginsel van de juistheid van het advies uitgaan. Het is vervolgens aan eiser om de juistheid van het deskundigenadvies te betwisten, bijvoorbeeld met een contra-expertise.
6.1.
Uit het BMA-advies van 3 april 2023 blijkt onder meer dat het stopzetten van de behandeling en medicatie voor de psychische problemen van eiser zou kunnen leiden tot een medische noodsituatie. Uit het advies volgt verder dat eiser wel in staat is om te reizen en dat de behandeling en medicatie die eiser behoeft in Jordanië aanwezig is.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser (ernstige) psychische klachten heeft die moeten worden behandeld. Verder maakt de rechtbank uit hetgeen door eiser is aangevoerd op dat niet wordt betwist dat eiser in staat is om te reizen en dat de benodigde medische behandeling aanwezig is in Jordanië. De verklaring van de behandelaar van eiser, mevrouw [persoon B] , van 24 april 2023 ziet ook niet op die conclusie van het BMA. Uit de brief van de behandelaar blijkt weliswaar dat zij wenselijk acht dat eiser zijn behandeling in Nederland afwacht, maar hiermee wordt niet ingegaan op de aanwezigheid van behandelmogelijkheden in Jordanië. Gelet op het voorgaande heeft verweerder deze reactie niet hoeven voorleggen aan het BMA. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
Nieuw asielmotief
7. De rechtbank stelt vast dat eiser pas in beroep heeft aangevoerd dat hij gevaar loopt in Jordanië omdat zijn familie hem zou willen vermoorden.
7.1.
Op grond van artikel 83, eerste lid en derde lid, van de Vw 2000 dient de rechtbank rekening te houden met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd, voor zover dat geen strijd oplevert met de goede procesorde en voor zover de afdoening van de zaak daardoor niet ontoelaatbaar wordt vertraagd. Uit een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt daarbij dat enkel een verplichting bestaat om een in beroep ingebracht asielmotief te betrekken, indien het naar nationale procedureregels tijdig is ingediend en voldoende concreet is. [3] De Afdeling heeft in navolging van dit arrest benadrukt dat een asielmotief enkel betrokken hoeft te worden als dat naar behoren in beroep onderzocht kan worden. [4] Relevante factoren voor die beoordeling zijn of er voldoende feitelijke gegevens beschikbaar zijn over het asielmotief, wat de reden is dat het asielmotief pas in beroep naar voren wordt gebracht, of de zaak in de algemene of verlengde procedure is afgedaan, welke onderzoekslasten ermee gemoeid zijn voor verweerder en of het asielmotief voldoende onderscheidend is van het reeds beoordeelde asielmotief.
7.2.
Met inachtneming van het hiervoor geschetste toetsingskader is de rechtbank van oordeel dat het in deze procedure beoordelen van het door eiser in beroep ingebrachte asielmotief niet mogelijk is zonder dat dit ontoelaatbare vertraging voor de afdoening van de zaak tot gevolg heeft. Hierbij is van belang dat een geloofwaardigheidsbeoordeling daarvan niet mogelijk is zonder een uitgebreid en specialistisch gehoor te houden met eiser, waarin hij dit motief nader kan en zal moeten onderbouwen en bovendien lijkt het asielmotief zich moeilijk te verhouden tot eisers eerdere verklaringen. Daarbij betrekt de rechtbank eveneens dat het gaat om een achtergehouden asielmotief. Eiser heeft immers verklaard dat hij in april 2024 op de hoogte kwam van het gevaar dat hij zou lopen in Jordanië. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat niet valt in te zien waarom eiser dit pas op 24 februari 2025 naar voren heeft gebracht en het achterhouden van deze informatie komt daarom voor zijn rekening en risico. Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank daarom niet onevenredig bezwarend voor eiser om een nieuwe aanvraag in te dienen waarin dit nieuwe motief zal moeten worden beoordeeld. Zoals ter zitting besproken, gaat de rechtbank ervan uit dat eisers herhaalde asielaanvraag voortvarend zal worden opgepakt door verweerder.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Osborne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 32, eerste lid en onder a, van de Vw.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3422.
3.Zie het arrest
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2073.