ECLI:NL:RBDHA:2025:4037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
16 maart 2025
Zaaknummer
SGR 23/8040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een omgevingsvergunning voor het graven en dempen van oppervlaktewater in het kader van ruimtelijke ordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 17 oktober 2023 van het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, waarbij aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning is verleend voor het graven en dempen van oppervlaktewater. Eiser, die woont nabij de vergunde locatie, stelt dat de vergunning onterecht is verleend en dat hij en andere belanghebbenden niet correct zijn geïnformeerd over de procedure. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser en stelt vast dat de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de oude regelgeving van toepassing blijft. Eiser betoogt dat de vergunning niet had mogen worden verleend vanwege onzorgvuldige voorbereiding en onjuiste locatieaanduidingen. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouder voldoende gelegenheid heeft gehad om bezwaar te maken en dat de belangenafweging door verweerder niet onrechtmatig is. De rechtbank concludeert dat de verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met de wet en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8040

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, verweerder

(gemachtigde: mr. R. den Butter).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijfsnaam ] B.V., te [plaats ] , vergunninghoudster
(gemachtigden: mr. A. Knottnerus en T. Bodzinga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 17 oktober 2023 (het bestreden besluit) van verweerder om aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning te verlenen voor het graven en dempen van oppervlaktewater.
1.1.
Bij besluit van 29 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend, met als aanduiding van de locatie “ [adres 1] nabij bedrijf [bedrijfsnaam ] ( [adres 2] ), [postcode] [plaats ] ”.
1.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen en een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’, met als aanduiding van de locatie “ [adres 3] , [postcode] [plaats ] ( [nummer] )”.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld door [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2] . De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Waar gaat deze zaak over?

2. Vergunninghoudster heeft op 26 april 2023 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het graven van oppervlaktewater en het aanleggen van een dam in een bestaande watergang ten behoeve van het project ‘ [project] ’ in [plaats ] . De aanvraag heeft betrekking op de activiteit ‘het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen en een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, in samenhang gelezen met de zogenoemde kruimelregeling uit artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat op grond van het bestemmingsplan “Dorpsgebied” (bestemmingsplan) geen aanlegplicht geldt, zodat daarvoor geen vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo is vereist. Het graven en dempen van oppervlaktewater zijn echter niet in overeenstemming met de gebruiksmogelijkheden die zijn opgenomen in de bestemmingsomschrijving van de bestemming “agrarisch”. Verweerder heeft de kruimelregeling toegepast omdat hij het aannemelijk acht dat de demping zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd als na afloop van de termijn van tien jaar de werkzaamheden in strijd zijn met het op dat moment geldende bestemmingsplan. Bovendien is het algemeen belang gediend met de vergunde activiteiten, omdat woningbouw in het gebied is voorzien, waarvoor op 4 september 2023 een voorontwerp van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” ter inzage is gelegd. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit de locatie van de vergunde activiteiten gewijzigd van “ [adres 1] nabij bedrijf [bedrijfsnaam ] ( [adres 2] ), [postcode] [plaats ] ” naar “ [adres 3] , [postcode] [plaats ] ( [nummer] )”.
2.3.
Eiser woont op het adres [adres 4] in [plaats ] . Hij stelt dat verweerder de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Volgens hem is een onjuiste procedure gevolgd en zijn direct belanghebbenden onjuist geïnformeerd. De omgevingsvergunning voorziet in het langdurig afdammen van een watergang. Dat is schadelijk voor beschermde dieren. De doorstroming van de watergang op het perceel van eiser wordt hierdoor ook sterk verminderd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 26 april 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Procedureel
5. Eiser betoogt dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend, omdat die al vanaf de start van het proces onzorgvuldig is voorbereid. Dat begint ermee dat een onjuiste locatie is vermeld op de vergunning, namelijk [adres 1] . De vergunning heeft geen betrekking op dat perceel en de aanvrager is niet de eigenaar van dat perceel.
De kennisgeving van de verleende vergunning is ook onjuist. Niet alleen is de daarin vermelde locatie onjuist, er wordt ook niet vermeld dat het oppervlaktewater wordt gedempt. Bewoners aan de [straatnaam] worden hierdoor gedupeerd, omdat die niet juist zijn geïnformeerd. De dam ligt op slechts 45 meter van de perceelgrens van [adres 5] . Naar aanleiding van het bezwaar is een nieuwe omgevingsvergunning afgegeven. Die vergunning is alleen kenbaar voor eiser en niet voor de bewoners aan de [straatnaam] . Volgens eiser brengt dit mee dat de vergunning niet hangende bezwaar had kunnen worden aangepast op basis van een heroverweging op grond van artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.1.
Verweerder stelt dat alle belanghebbenden in de gelegenheid waren om bezwaar in te dienen, op basis van de kennisgeving van het primaire besluit in het Gemeenteblad van de gemeente Krimpenerwaard. Bovendien hebben alle bewoners van de [straatnaam] een uitnodiging ontvangen voor een presentatie van het plangebied [plangebied] , waarvan de vergunde activiteiten onderdeel uitmaken. Daarmee zijn die bewoners binnen de bezwaartermijn geïnformeerd over de werkzaamheden. Het is daarom niet aannemelijk dat ander belanghebbenden vanwege een onduidelijkheid in de publicatie hebben afgezien van het maken van bezwaar.
5.2.
De rechtbank volgt eiser in het standpunt dat [adres 1] , gelet op de locatie waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, geen geschikte locatieaanduiding is. In de aanvraag wordt ook niet verwezen naar dit adres. Uit de kennisgevingen van het primaire besluit blijkt ook niet dat de activiteit dempen van oppervlakte is aangevraagd en vergund. De inhoud van de kennisgeving van een besluit is echter niet bepalend voor de rechtmatigheid van dat besluit. Een onjuistheid in een kennisgeving kan wel meebrengen dat overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. [1] Dat zou van betekenis kunnen zijn voor andere belanghebbenden dan eiser, als die door de kennisgevingen op het verkeerde been zijn gezet en hebben afgezien van het tijdig maken van bezwaar. Een onjuistheid in de kennisgeving brengt echter niet mee dat verweerder het bestreden besluit niet had mogen nemen. Overigens kan de rechtbank verweerder volgen in het standpunt dat het gelet op de binnen de bezwaartermijn gehouden informatiebijeenkomst van de vergunninghouder ook niet aannemelijk is dat belanghebbenden vanwege de inhoud van de kennisgeving hebben afgezien van het maken van bezwaar.
5.3.
De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is, omdat de omschrijving van de locatie in de daarmee herziene vergunning betrekking is gewijzigd van “ [adres 1] nabij bedrijf [bedrijfsnaam ] ( [adres 2] ), [postcode] [plaats ] ”, naar “ [adres 3] , [postcode] [plaats ] ( [nummer] )”. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de aanvraag, inclusief situatietekening onderdeel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning. De locatie waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft is daarmee voldoende vastgelegd.
5.4.
Eiser heeft er moeite mee dat gebreken in de verleende omgevingsvergunning alleen aan het licht komen op basis van een door hem gemaakt bezwaar. De rechtbank kan dit op zichzelf begrijpen, maar overweegt dat het systeem van de Awb voorziet in een volledige heroverweging naar aanleiding van bezwaar op grond van artikel 7:11 van de Awb. In het kader van die heroverweging kunnen gebreken worden hersteld.
5.5.
De rechtbank volgt eiser niet in het standpunt dat verweerder bij de heroverweging niet is gebleven binnen de grondslag van het bezwaar. Uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb volgt dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaatsvindt. De bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging die niet is gebonden aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. [2] Het gaat om hetzelfde project, gelet op het feit dat zowel het afgraven als het dempen van oppervlaktewater werd aangevraagd en vergund. Anders dan eisers veronderstellen werd ook het dempen (afdammen) van oppervlaktewater vergund met het primaire besluit van
29 juni 2023. De locatie van de vergunde werkzaamheden is ook hetzelfde, omdat de bij de vergunning behorende situatietekening niet is gewijzigd. Het bestreden besluit laat daarom geen andere fysieke ingrepen toe dan vergund met het primaire besluit. Alleen de juridische grondslag van de omgevingsvergunning is gewijzigd. Hieruit volgt dat de met het bestreden besluit herziene omgevingsvergunning geen primair besluit is, maar een beslissing op bezwaar. Het was daarom ook niet vereist daarvan kennisgeving te doen in het Gemeenteblad.
Belangenafweging
6. Over het betoog van eiser dat het belang van een goede doorstroming van de watergang langs zijn perceel onvoldoende door verweerder is betrokken in de te maken belangenafweging, overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt. Ook moet verweerder de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [3]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het met het bestreden besluit toegestane aanbrengen van een dam zodanige gevolgen heeft voor de doorstroming van oppervlaktewater, dat dit onevenredige nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van eiser. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat de met het bestreden besluit toegestane vergunde afdammen van een bestaande watergang niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
6.3.
Voor zover eiser betoogt dat de omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd in het belang van bescherming van de heikikker en de grote modderkruiper, treft dit betoog geen doel. De bescherming van de heikikker en de grote modderkruiper is geen onderdeel van het toetsingskader van de Wabo voor de onderhavige activiteit. Van een aanhaakplicht is overigens geen sprake, omdat de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is afgegeven voordat de omgevingsvergunning werd aangevraagd.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 maart 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1323.
2.Uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2776.
3.Uitspraak van de Afdeling van 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4874.