ECLI:NL:RBDHA:2025:4029

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
C/09/678717 / JE RK 25-82
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

Op 4 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden wil verlengen. De kinderrechter heeft de procedure gevoerd met gesloten deuren, waarbij de ouders van [de minderjarige] aanwezig waren, samen met hun advocaten. De moeder en vader hebben beiden verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging, waarbij zij stelden dat zij in staat zijn om voor [de minderjarige] te zorgen, met de nodige ondersteuning.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders en de kwetsbaarheid van [de minderjarige] in aanmerking genomen. Ondanks de positieve ontwikkeling van [de minderjarige] in de afgelopen maanden, zijn er nog steeds zorgen over de zorg die hij nodig heeft en de mogelijkheid van de ouders om deze zorg te bieden. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de huidige situatie in het gezinshuis de beste optie is voor [de minderjarige] en dat de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden verlengd tot 5 juni 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om de samenwerking met de gecertificeerde instelling voort te zetten, zodat er mogelijkheden voor terugplaatsing van [de minderjarige] kunnen worden onderzocht. De beschikking is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 14 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/678717 / JE RK 25-82
Datum uitspraak: 4 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. van Amsterdam te Leiden,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. T.S.S. Overes te Almere.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 10 januari 2025;
  • het gewijzigde verzoekschrift van de gecertificeerde instelling, ontvangen op
- het verweerschrift van de moeder met bijlagen van 26 februari 2025;
- de brief van oma moederszijde, ingediend door de advocaat van de moeder, ontvangen op 3 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
2.
De feiten
2.1.
[de minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft in een gezinshuis.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 5 juni 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 5 juni 2025.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 27 november 2024 de machtiging verlengd [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening tot 5 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen voor de duur van drie maanden, te weten tot het einde van de ondertoezichtstelling, en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling toegelicht dat in het verzoekschrift dat op 10 januari 2025 is ingediend per abuis de verkeerde categorie is opgenomen, namelijk een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Op 17 januari 2025 heeft de gecertificeerde instelling daarom opnieuw een verzoekschrift ingediend met de juiste categorie, namelijk een gezinsgerichte voorziening.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek - samengevat en zakelijk weergegeven - als volgt gemotiveerd. De zorgen die hebben geleid tot de uithuisplaatsing zijn nog onverminderd aanwezig. Hoewel het beter gaat met [de minderjarige] dan drie maanden geleden - gezien wordt dat zijn ontwikkeling vooruit is gegaan en dat hij een inhaalslag lijkt te hebben gemaakt - blijft hij kwetsbaar. Hij heeft nog steeds een prikkelarme omgeving en rust nodig en is ook nog veel ziek. Het voorgaande vraagt veel van een opvoeder en de gecertificeerde instelling heeft, mede om die reden, grote zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders. Bij de moeder wordt gezien dat ze in de basisverzorging kan voorzien, maar dat als dit niet voldoende is, de moeder wel begeleiding nodig heeft. De gecertificeerde instelling maakt zich zorgen over de leerbaarheid van de moeder en de gecertificeerde instelling zou door middel van een IQ-onderzoek graag meer inzicht willen krijgen in de capaciteiten van de moeder. De vader laat zeer beperkte opvoedvaardigheden zien en heeft bij alles wat hij doet aansturing nodig. De gecertificeerde instelling heeft in een gesprek met de ouders opnieuw de voorwaarden besproken waaraan de ouders moeten voldoen voordat er naar een uitbreiding van de omgang gekeken kan worden. Deze voorwaarden houden onder meer in dat de vader gaat werken aan zijn agressieproblematiek, de moeder weerbaarder wordt en hulp krijgt in verband met haar verleden met huiselijk geweld, er zicht komt op haar leerbaarheid en de ouders open en eerlijk zijn over de status van hun relatie. De gecertificeerde instelling maakt zich daarbij zorgen om het feit dat de ouders het huiselijk geweld niet erkennen. De moeder is momenteel niet in staat om zichzelf te beschermen, waardoor zij [de minderjarige] ook niet kan beschermen. Ten aanzien van het perspectief van [de minderjarige] heeft de gecertificeerde instelling ter zitting toegelicht dat zij samen met de gedragswetenschapper de beoordelingsboog heeft ingevuld. Hieruit kwam naar voren dat de kans op een succesvolle terugplaatsing heel erg klein wordt geacht. Om die reden wordt een perspectiefonderzoek nu niet als passend gezien. Eerst zal aan de voorwaarden voldaan moeten worden. De komende tijd zal de beoordelingsboog ook nog ingevuld worden door de instantie die de omgang begeleidt.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder is van mening dat het goed gaat en dat ze zelf voor [de minderjarige] kan zorgen, eventueel met de inzet van intensieve opvoedondersteuning. Ze heeft zich aangemeld bij [hulpinstantie 1] en zij hebben aan de moeder laten weten te kunnen starten zodra [de minderjarige] thuis woont. Daarnaast zijn de [hulpinstantie 2] en stichting [hulpinstantie 3] als ondersteuning specifiek voor de moeder zelf betrokken en kunnen zij de moeder helpen bij het opvoeden van [de minderjarige] . De moeder stelt dat zij aan alle voorwaarden heeft voldaan. Alleen lukt het op dit moment niet om de hond weg te doen, omdat niemand hem wil hebben, maar zodra [de minderjarige] thuiskomt zal de moeder ervoor zorgen dat de hond weggaat. Daarnaast was de moeder gestart met weerbaarheidstraining, maar hiermee moest zij stoppen omdat dit niet samenging met de gevolgen die zij nog van haar keizersnee ondervindt. In het kader van traumatherapie praat de moeder met de praktijkondersteuner van de huisarts. Volgens de moeder spant de gecertificeerde instelling zich op dat dit moment niet tot het uiterste in om [de minderjarige] weer thuis te plaatsen, terwijl dat wel zou moeten. De moeder heeft het idee dat de gecertificeerde instelling haar aan haar lot overlaat: zij moet alles zelf regelen en de gecertificeerde instelling lijkt, mede op basis van het rapport van [hulpinstantie 4] , al besloten te hebben dat [de minderjarige] niet meer thuiskomt. De moeder wil de kans krijgen om te laten zien dat zij wel voor [de minderjarige] kan zorgen en bij hem kan aansluiten. Een moeder-kindhuis zou in dit verband een optie kunnen zijn. De moeder kan dan in een volkomen veilige setting met [de minderjarige] verblijven. Bij de opname bij [hulpinstantie 4] kwam er veel op de moeder af en daarom kon er op dat moment geen compleet beeld van de moeder verkregen worden. Volgens de moeder houdt de gecertificeerde instelling daarbij teveel vast aan de gebeurtenissen die in de relatie met de vader plaatsgevonden hebben. De moeder betwist het huiselijk geweld en wijst er in dat verband op dat er sinds september 2024 zijn geen meldingen meer zijn geweest op het adres van ouders.
4.2.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzochte. De vader vindt het verzoek zeer kwalijk, omdat het ten koste van de - mogelijke - band met zijn zoon gaat. Vanaf het begin zijn er beschuldigingen dat [de minderjarige] door huiselijk geweld te vroeg geboren zou zijn. Dit is een zeer zware en kwalijke beschuldiging. De reden dat [de minderjarige] te vroeg is geboren is een zwangerschapsvergiftiging en hiervan zijn ook bewijzen van het ziekenhuis. De vader is een goede vader en hij weet hoe hij met kinderen moet omgaan. Verder is de vader intensief bezig met een behandeling voor emotieregulatie: hij volgt zangtherapie in [plaats] . De vader wil geen therapie volgen bij de [hulpinstantie 5] . Hij is immers een volwassen man die zelf mag beslissen en volgens hem zijn er anderen die betere therapie kunnen bieden dan de [hulpinstantie 5] . Het is volgens de vader belangrijk dat er wordt gekeken naar het nu en dat er niet te veel teruggekeken wordt. De vader is, zoals eerder ook aangegeven, nog steeds bereid, een stap achteruit te zetten, als dat zou betekenen dat [de minderjarige] bij de moeder kan wonen. De meeste voorwaarden die door de gecertificeerde instelling zijn opgesteld, komen dan te vervallen. Daarbij zou de vader bijvoorbeeld ook de hond mee kunnen nemen. De moeder heeft echt haar best gedaan om aan de voorwaarden te voldoen. Als de vader niet langer in de woning woont - dit is niet persé zijn wens, maar dit heeft hij er wel voor over - dan moet [de minderjarige] zo snel mogelijk terug naar de moeder met de intensieve begeleiding die al klaarstaat. Ook kan de moeder in een moeder-kindhuis of tijdens een gezinsopname in een veilige omgeving laten zien wat zij kan. De moeder moet deze kans krijgen. Dit is ook in het belang van [de minderjarige] . Volgens de vader staat de gecertificeerde instelling er niet voor open om [de minderjarige] weer naar huis te krijgen. Ten slotte geldt dat het een stuk beter gaat met [de minderjarige] : hij heeft minder medische zorg nodig en ontwikkelt zich nu goed. Dus dat er meer van de ouders verwacht wordt, is nu minder aan de orde.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. Naar het oordeel van de kinderrechter zijn de zorgen op dit moment te groot voor een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders. [de minderjarige] is nog een klein en kwetsbaar jongetje bij wie bovendien ook gezondheidsproblemen een rol spelen. Hoewel het goed is om te horen dat [de minderjarige] zich de afgelopen maanden positief heeft ontwikkeld en een inhaalslag lijkt te hebben gemaakt, heeft hij nog steeds bovengemiddelde zorg nodig van zijn opvoeders. Op dit moment is het volgens de kinderrechter nog onvoldoende duidelijk of de ouders deze zorg en opvoeding in de thuissituatie kunnen bieden. De kinderrechter benadrukt daarbij dat [de minderjarige] door zijn jonge leeftijd volledig afhankelijk is van zijn verzorgers en dat hierin geen risico mag worden genomen. Daarnaast blijven de zorgen over het gebrek aan transparantie over de relatie tussen de ouders bestaan en zijn er zorgen over de leerbaarheid van de moeder. Verder is er op dit moment nog onvoldoende zicht op (de behandeling van) de agressieproblematiek van de vader. Ook is nog niet helder in welke mate de moeder in staat is om zich te verweren tegen de vader. Hierdoor is het op dit moment onvoldoende duidelijk in hoeverre de moeder haar eigen veiligheid en die van [de minderjarige] in de thuissituatie kan waarborgen. In het gezinshuis ontvangt [de minderjarige] op dit moment de zorg en stabiliteit die hij nodig heeft en naar het oordeel van de kinderrechter is het dan ook in het belang van [de minderjarige] dat deze plaatsing voor de komende periode nog wordt gecontinueerd. Ter zitting heeft de kinderrechter gemerkt dat de ouders weinig vertrouwen in de gecertificeerde instelling hebben. De kinderrechter benadrukt dat het belangrijk is dat de ouders de samenwerking met de gecertificeerde instelling wel blijven aangaan, omdat alleen op die manier onderzocht kan worden of een terugplaatsing mogelijk is. Daarbij doet de kinderrechter ook een uitdrukkelijk beroep op de gecertificeerde instelling om het gesprek met de ouders te blijven aangaan en te blijven onderzoeken welke mogelijkheden er nog wel zijn voor het uitbreiden van het contact tussen de ouders en, ondanks alle belemmeringen die er op dit moment zijn, ook de mogelijkheid van een terugplaatsing van [de minderjarige] te blijven onderzoeken.
5.3.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening tot 5 juni 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025 door
mr. E.E. Schotte, kinderrechter, in aanwezigheid van R.S.L. Koningsbloem als griffier,
en op schrift gesteld op 14 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.