ECLI:NL:RBDHA:2025:4027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
NL24.35449 en NL24.35452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Angolese moeder en dochter tegen niet in behandeling nemen door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers, een moeder en dochter van Angolese nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen door de minister van Asiel en Migratie. De minister heeft op 10 september 2024 besloten de aanvragen niet in behandeling te nemen, omdat Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling. De rechtbank heeft de beroepen op 2 oktober 2024 behandeld, maar de zitting werd aangehouden vanwege de afwezigheid van een tolk. De behandeling werd hervat op 23 oktober 2024, waarna het onderzoek werd gesloten. Op 25 oktober 2024 werd een verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor eisers niet mochten worden overgedragen totdat op de beroepen was beslist.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn. Eisers hebben niet aangetoond dat zij bijzonder kwetsbaar zijn en dat individuele garanties noodzakelijk zijn. De rechtbank stelt vast dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Portugal zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er geen sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure. De rechtbank concludeert dat de asielaanvragen van eisers niet in behandeling hoeven te worden genomen, omdat Portugal verantwoordelijk is en de beroepsgronden van eisers niet slagen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat eisers aan Portugal mogen worden overgedragen en geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.35449 en NL24.35452

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1], eiseres 1,

V-nummer: [nummer 1],
[naam 2], eiseres 2,
V-nummer: [nummer 2],
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister [1]
(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen. De minister heeft met de bestreden besluiten van 10 september 2024 de aanvragen niet in behandeling genomen omdat Portugal hiervoor verantwoordelijk is.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers, hun gemachtigde en de gemachtigde van de minister deelgenomen. De behandeling is aangehouden omdat een tolk verhinderd was.
1.2.
De rechtbank heeft de behandeling hervat op zitting van 23 oktober 2024. Partijen hebben zich daar laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Het onderzoek is op zitting geschorst, in afwachting van nadere inlichtingen van eisers.
1.3.
Bij uitspraak van 25 oktober 2024 is eisers verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, zodat zij niet mogen worden overgedragen totdat op de beroepen is beslist. [2]
1.4.
Partijen hebben bij brieven van 30 januari 2025 en 10 februari 2025 inlichtingen verstrekt. Een nadere zitting is achterwege gebleven, omdat partijen niet hebben aangegeven dat zij dit wensen nadat de rechtbank dit aan hen heeft voorgelegd. Het onderzoek is vervolgens gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers aan de hand van hun beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eisers zijn een moeder en dochter van gestelde Angolese nationaliteit en stellen te zijn geboren op [datum 1] en [datum 2]. Zij hebben zich in Nederland op 5 februari 2024 gemeld en asiel aangevraagd. Niet in geschil is dat twee zonen/broers van eisers de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en dus rechtmatig in Nederland verblijven.
3.1.
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij Portugal een verzoek tot overname gedaan, omdat uit EU-VIS is gebleken dat aan eisers door de Portugese autoriteiten Schengenvisa zijn verleend. Deze visa waren geldig tot 18 januari 2024 en hiermee zijn eisers de Europese Unie ingereisd. Portugal heeft het verzoek tot overname op 24 mei 2024 aanvaard. De minister heeft de asielaanvragen daarom niet in behandeling genomen.
3.2.
Eisers kunnen zich hier niet mee verenigen. Op wat zij in beroep hebben aangevoerd gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat van belang is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat de gronden van beroep deels een herhaling betreffen van wat namens eisers is aangevoerd in de zienswijze. In de bestreden besluiten heeft de minister in reactie zich niet ten onrechte en gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers niet met stukken hebben onderbouwd dat zij bijzonder kwetsbaar zijn, zodat individuele garanties niet noodzakelijk zijn. Ook heeft de minister terecht gesteld dat de beëindiging of opschorting van een verdrag, als bedoeld in artikel 60 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht is voorbehouden aan de lidstaten zelf, en dat de omstandigheid dat niet wordt overgedragen naar Italië niet betekent dat de Dublinverordening nietig is. Het enkele herhalen van de stellingen uit de zienswijze in dit verband, zonder dat in beroep is aangegeven in hoeverre de motivering van de minister tekortschiet, is geen gemotiveerde betwisting van de bestreden besluiten. In zoverre slagen de beroepsgronden niet.
Nederlanderschap
5. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat eiseres 2 via haar (overleden) vader aanspraak maakt op het Nederlanderschap, overweegt de rechtbank dat de gemeente Dronten op 16 januari 2025 een negatief advies heeft afgegeven voor naturalisatie. Eiseres 2 heeft een kopie van haar geboorteakte en van het Nederlands paspoort van haar gestelde vader overgelegd. Het bericht van de gemeente vermeldt dat op basis van de aangeleverde stukken twijfel bestaat over de familierechtelijke betrekking tot de Nederlander. Daarnaast is niet voldaan aan de wettelijke termijn van drie jaar opvoeding en verzorging. Eisers hebben dit niet nader betwist. Evenmin is de rechtbank gebleken dat eiseres 2 een naturalisatieaanvraag heeft ingediend. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat ten aanzien van Portugal niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing is gewezen op twee passages in het AIDA rapport over Portugal van 2022, uitgebracht in mei 2023. Eisers hebben verder gesteld dat het bij voorbaat zinloos is om zich te wenden tot de Portugese autoriteiten en zich te beklagen.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel ervan mag uitgaan dat Portugal zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eisers om dit vermoeden aan de hand van objectieve aanknopingspunten te weerleggen. Eisers dienen aannemelijk te maken dat sprake is van structurele tekortkomingen die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, om te kunnen concluderen dat in geval van overdracht sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. [5]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat eisers hierin niet zijn geslaagd. Met de verwijzing naar passages uit het AIDA-rapport van 12 mei 2023 is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in Portugal sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen en dat eisers buiten hun wil en keuzes terechtkomen in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie. Daartoe acht de rechtbank onvoldoende dat volgens eisers uit het rapport blijkt dat de huizenmarkt in Portugal zorgelijk is, omdat uit het rapport niet volgt dat opvang structureel inadequaat is (bladzijde 158). Evenmin volgt de rechtbank eisers in de stelling dat uit het rapport volgt dat in Portugal geen procedure bestaat om kwetsbaarheid vast te stellen, nu het vermeldt dat kwetsbaarheid in het algemeen binnen een redelijke termijn na registratie wordt geïdentificeerd op basis van informatie die verzameld is tijdens interviews, medische screening of juridische bijstand (bladzijde 123). De minister heeft zich bovendien niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers zich bij de Portugese autoriteiten kunnen beklagen bij voorkomende problemen. Eisers hebben niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat dit bij voorbaat zinloos is of dat deze mogelijkheid er voor hen niet zal zijn. Anders dan eisers in dit verband stellen, volgt uit het AIDA rapport dat er in Portugal toegang tot rechtshulp is (bladzijde 22).
Artikel 9 en 11 van de Dublinverordening
7. Eisers hebben verder betoogd dat de minister op grond van artikel 9 en 11 van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de asielaanvragen, omdat hun twee zonen/broers rechtmatig in Nederland verblijven en zij gezinsleden zijn, als bedoeld in artikel 2 van de Dublinverordening. Ook stellen eisers dat de asielaanvraag van hun (groot)moeder vermoedelijk inhoudelijk in Nederland zal worden behandeld. Eisers stellen ook dat alle betrokkenen wensen dat eisers in Nederland blijven. De minister is hier volgens hen ten onrechte ongemotiveerd aan voorbij gegaan.
7.1.
Artikel 2, onder g, van de Dublinverordening, definieert wat voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder gezinsleden, namelijk:
(…);
indien de verzoeker een minderjarige en ongehuwd is, de vader, moeder of andere volwassene die krachtens de wet of volgens de praktijk van de lidstaat waar de volwassene aanwezig is, voor de verzoeker verantwoordelijk is;
indien de persoon die internationale bescherming geniet een minderjarige en ongehuwd is, de vader, moeder of andere volwassene die krachtens de wet of volgens de praktijk van de lidstaat waar de persoon die internationale bescherming geniet aanwezig is, voor hem verantwoordelijk is;
7.2.
Op grond van artikel 9 van de Dublinverordening is de lidstaat waar reeds een gezinslid van de verzoeker internationale bescherming geniet, verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, ongeacht of het gezin al in het land van oorsprong was gevormd en mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.
7.3.
Artikel 11 van de Dublinverordening bepaalt dat, indien meerdere gezinsleden in dezelfde lidstaat gelijktijdig asiel aanvragen, of met dusdanig korte tussenpozen dat de procedures waarbij de verantwoordelijkheid wordt bepaald allemaal tegelijk kunnen worden afgerond, de lidstaat die volgens de verordening verantwoordelijk is voor overname van het grootste aantal gezinsleden, verantwoordelijk is voor alle verzoeken. Indien hiermee geen verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen, dan is de lidstaat die verantwoordelijk is voor het oudste lid van de groep, verantwoordelijk voor alle verzoeken.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in de bestreden besluiten terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van gezinsleden in de zin van artikel 2, onder g, van de Dublinverordening, omdat dit is beperkt tot het kerngezin en minderjarigen. De twee zonen/broers en de (groot)moeder van eisers vallen niet onder deze definitie. Niet in geschil is dat de twee zonen/broers van eisers meerderjarig waren ten tijde van de asielaanvragen van eisers. Dat zij in 2020 minderjarig waren ten tijde van hun eigen asielaanvraag doet hier niet aan af, nu er sprake is van een zodanig tijdsverloop dat de verantwoordelijkheidsbepaling voor de asielaanvragen niet gelijktijdig kon worden afgerond. De minister heeft dan ook terecht bij haar besluit betrokken dat de twee zonen/broers al sinds 2020 in Nederland verblijven. Bovendien hebben zij geen internationale bescherming, maar zijn de verzoeken hierom ingetrokken nadat zij de Nederlandse nationaliteit hadden verkregen. Verder is niet gebleken dat de asielaanvraag van de (groot)moeder inhoudelijk in Nederland wordt behandeld. Daartoe is het vermoeden van eisers onvoldoende. Anders dan eisers menen zijn artikel 9 en 11 van de Dublinverordening daarom niet van toepassing, en heeft de minister dat voldoende gemotiveerd in de bestreden besluiten en nader geduid in het verweerschrift van 22 oktober 2024. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Artikel 16 en 17 van de Dublinverordening
8. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat de minister de asielaanvragen op grond van artikel 16 en 17 aan zich had moeten trekken.
8.1.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er in beginsel voor dat verzoekers bij hun ouder, kind, broer of zus kunnen blijven of worden verenigd als zij afhankelijk zijn van elkaars hulp.
8.2.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan de minister een verzoek om internationale bescherming ook onverplicht inhoudelijk in behandeling nemen. Dat is een discretionaire bevoegdheid. Deze bevoegdheid wordt in ieder geval gebruikt als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot een onevenredige hardheid. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat er sprake is van zulke omstandigheden.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij van hun twee zonen/broers afhankelijk zijn, of dat zij van eisers afhankelijk zijn. Eisers hebben dit niet met stukken onderbouwd. De minister heeft in dit verband niet ten onrechte bij het besluit betrokken dat de twee zonen/broers van eisers al vanaf 2020 in Nederland verblijven en dat zij zich allen staande hebben weten te houden. Eisers hebben dit in beroep niet betwist. Hoewel het op zichzelf voorstelbaar is dat de familieleden zich om elkaar bekommeren, is daarin geen grond gelegen voor het oordeel dat de minister verplicht was om de asielaanvragen van eisers in behandeling te nemen. Het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening slaagt daarom niet.
8.4.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die een overdracht van eisers aan Portugal onevenredig hard maken. De familiebanden in Nederland zijn daarvoor op zichzelf onvoldoende, nu eisers’ familieleden al vier jaar in Nederland verblijven zonder eisers. De minister heeft hierbij terecht gesteld dat de Dublinverordening er weliswaar op is gericht om familie- en gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden, maar niet bedoeld is als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. Daarnaast hebben eisers niet met stukken onderbouwd dat eventuele medische zorg voor de gestelde medische klachten van eiseres 1 in Portugal niet aanwezig is. De minister heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvragen onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en de bestreden besluiten in stand blijven. Eisers mogen daarom aan Portugal worden overgedragen en krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen 1 weekna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Door de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats, ECLI:NL:RBDHA:2024:17448.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
5.Vgl. het arrest Jawo van het Hof van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2019:218, punt 91-93.